• Database vol kerkelijke documenten
  • Geloofsverdieping
  • Volledig in het Nederlands
  • Beheerd door vrijwilligers

Zoeken in kerkelijke documenten en berichten

x
In het negende regeringsjaar van Sidkia, in de tiende maand, op de tiende dag van de maand, trok Nebukadnessar, de koning van Babel, in eigen persoon met heel zijn krijgsmacht op tegen Jeruzalem; hij sloeg er zijn kamp op en wierp een wal op rondom de stad.
De belegering duurde tot aan het elfde regeringjaar van Sidkia.
Op de negende dag van de maand, toen de hongersnood al zo nijpend was geworden dat er voor het volk van het land geen brood meer was,
werd er een bres in de stadsmuur geslagen. Ofschoon de Chaldeeërs rondom de stad lagen, verlieten de krijgslieden 's nachts de stad door de poort tussen de beide muren bij de koninklijke tuin en vluchtten in de richting van de Araba.
Het leger van de Chaldeeërs zette de koning na en haalde hem in op de vlakte van Jericho, nadat zijn leger uiteengevallen was.
Zij namen de koning gevangen en brachten hem naar de koning van Babel in Ribla. Deze sprak het vonnis over hem uit.
De zonen van Sidkia werden voor zijn ogen afgeslacht en vervolgens liet hij Sidkia de ogen uitsteken, hem met twee bronzen kettingen boeien en wegvoeren naar Babel.
In de vijfde maand, op de zevende dag van de maand, in het negentiende regeringsjaar van Nebukadnessar, de koning van Babel, trok Nebuzaradan, commandant van de lijfwacht en adjudant van de koning van Babel, Jeruzalem binnen.
Hij stak de tempel van Jahwe, het koninklijk paleis en alle huizen van Jeruzalem in brand; alle grote gebouwen liet hij in vlammen opgaan.
Het leger van de Chaldeeërs, dat onder bevel stond van de commandant van de lijfwacht, sloopte de muur van Jeruzalem.
Wat van het volk in de stad nog was overgebleven, alsook degenen die naar de koning van Babel waren overgelopen, de rest van de bevolking, werd door Nebuzaradan, de commandant van de lijfwacht, in ballingschap weggevoerd.
Alleen de armsten van het volk liet de commandant van de lijfwacht achter om te zorgen voor wijngaarden en akkers.
De bronzen zuilen van de tempel van Jahwe, de onderstellen en de bronzen Zee in de tempel van Jahwe sloegen de Chaldeeërs stuk en het brons brachten ze naar Babel over.
Ook de potten, scheppen, messen, schalen en alle andere bronzen voorwerpen die voor de eredienst gebruikt werden, namen zij mee.
De vuurbekkens en offerschalen, al wat van goud of zilver was, nam de commandant van de lijfwacht mee.
Het brons van de twee zuilen, de Zee en de onderstellen die Salomo voor de tempel van Jahwe had laten maken, was niet te wegen.
Elk van beide zuilen was achttien el hoog; er bovenop rustte een bronzen kapiteel dat drie el hoog was en rondom het kapiteel was een vlechtwerk aangebracht met granaatappels, alles van brons.
De commandant van de lijfwacht nam de hogepriester Seraja, diens plaatsvervanger Sefanja en de drie dorpelwachters gevangen.
Bovendien nam hij in de stad een kamerheer gevangen die het bevel voerde over een legerafdeling, en vijf ambtenaren van het hof, die zich nog in de stad bevonden, eveneens de schrijver van de opperbevelhebber die het volk van het land onder de wapenen riep, en zestig man van het volk van het land die zich nog in de stad bevonden.
Nebuzaradan, de commandant van de lijfwacht, nam ze gevangen en voerde ze naar de koning van Babel.
En de koning van Babel liet ze in Ribla, in de streek van Hamat, ter dood brengen. Zo werd Juda uit zijn land in ballingschap weggevoerd.
Over het volk dat Nebukadnessar, de koning van Babel, in het land Juda gelaten had, stelde hij Gedalja, de zoon van Achikam, de zoon van Safan, tot landvoogd aan.
Toen nu de legeraanvoerders hoorden dat de koning van Babel Gedalja tot landvoogd aangesteld had, begaven allen zich met hun mannen naar Gedalja in Mispa; het waren Jismaël, de zoon van Netanja, Jochanan, de zoon van Kareach, Seraja, de zoon van Tanchumet uit Netofa, en Jaazanja, de zoon van een Maakatiet, met hun mannen.
Gedalja verzekerde hun en hun mannen onder ede: `U hebt niets te vrezen van de Chaldeese bezetters; blijft in het land en dient de koning van Babel; dan zal het u goed gaan.'
Maar in de zevende maand pleegde Jismaël, de zoon van Netanja, de zoon van Elisama, en lid van de koninklijke familie, samen met tien man een overval en zij brachten Gedalja in Mispa ter dood, met de Judeeërs en de Chaldeeërs die bij hem waren.
Toen nam heel het volk, van groot tot klein, met de legeraanvoerders de wijk naar Egypte, want zij vreesden de wraak van de Chaldeeërs.
In het zevenendertigste jaar van de ballingschap van Jojakin, de koning van Juda, in de twaalfde maand, op de zevenentwintigste dag van de maand, verleende Ewil-merodak, de koning van Babel, in het jaar van zijn troonsbestijging gratie aan koning Jojakin van Juda. Hij ontsloeg hem uit de gevangenis,
verzekerde hem van zijn welwillendheid en gaf hem een ereplaats onder de koningen die met hem in Babel waren.
Hij mocht zijn gevangeniskleding afleggen en at voortaan van de koninklijke tafel, zolang hij leefde.
In opdracht van de koning van Babel werd dagelijks in zijn onderhoud voorzien, zolang hij leefde.

Document

Naam: HEILIGE SCHRIFT
Willibrordvertaling 1975
Soort: Heilige Schrift
Datum:
Copyrights: © 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge
Bewerkt: 7 november 2019

Opties

Internetadres
Startpagina van dit document
Inhoudsopgave van dit document
RK Documenten wordt mogelijk gemaakt door donaties van gebruikers.
© 1999 - 2025, Stg. InterKerk, Schiedam, test