HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
Toen Achab aan Izebel meedeelde wat Elia allemaal gedaan had en hoe hij alle profeten met het zwaard had gedood,
zond Izebel een bode naar Elia met de boodschap: `De goden mogen mij dit doen en nog erger als ik u niet binnen vierentwintig uur het lot van de profeten heb doen delen.'
Toen hij dat vernomen had, trachtte hij zijn leven in veiligheid te stellen en vertrok naar Berseba, dat tot Juda behoort. Daar aangekomen liet hij zijn dienaar achter.
Na een tocht van een dag in de woestijn kwam hij bij een bremstruik. Hij zette zich eronder neer. Hij verlangde te sterven en zei: `Het wordt mij te veel, Jahwe; laat mij sterven want ik ben niet beter dan mijn vaderen.'
Daarop ging hij onder de bremstruik liggen en sliep in. Maar opeens stiet een engel hem aan en zei tot hem: `Sta op en eet.'
Hij keek op en daar zag hij aan zijn hoofdeinde een koek, op gloeiende stenen gebakken, en een kruik water. Hij at en dronk en legde zich weer te ruste.
Maar opnieuw, voor de tweede maal, stiet de engel van Jahwe hem aan en zei: `Sta op en eet; anders gaat de reis uw krachten te boven.'
Toen stond hij op, at en dronk, en gesterkt door dat voedsel liep hij veertig dagen en nachten, tot hij de berg van God, de Horeb, bereikte.
Daar ging hij een grot binnen en overnachtte er. Toen kwam het woord van Jahwe tot hem: `Wat doet gij hier, Elia?'
Hij antwoordde: `Ik heb vurig geijverd voor Jahwe, de God van de legerscharen. De Israëlieten hebben uw verbond met voeten getreden, uw altaren omvergehaald en uw profeten met het zwaard gedood; ik alleen ben overgebleven en nu staan ze ook mij naar het leven.'
Maar Jahwe zei: `Ga naar buiten en treed voor Jahwe op de berg.' Toen trok Jahwe voorbij. Voor Jahwe uit ging een zeer zware storm, die bergen deed splijten en rotsen verbrijzelde. Maar Jahwe was niet in de storm. Op de storm volgde een aardbeving. Maar ook in de aardbeving was Jahwe niet.
Op de aardbeving volgde vuur. Maar ook in het vuur was Jahwe niet. Op het vuur volgde het suizen van een zachte bries.
Zodra Elia dit hoorde, bedekte hij zijn gezicht met zijn mantel, ging naar buiten en bleef staan aan de ingang van de grot. En toen klonk er een stem die hem vroeg: `Wat doet gij hier, Elia?'
Hij antwoordde: 'Ik heb vurig geijverd voor Jahwe, de God van de legerscharen. De Israëlieten hebben uw verbond met voeten getreden, uw altaren omvergehaald en uw profeten met het zwaard gedood; ik alleen ben overgebleven en nu staan ze ook mij naar het leven.'
Toen zei Jahwe tot hem: 'Keer terug op uw schreden en ga door de woestijn naar Damascus; als ge daar gekomen zijt, moet ge Hazaël zalven tot koning van Aram.
Jehu, de zoon van Nimsi, moet ge zalven tot koning van Israël, en Elisa, de zoon van Safat uit Abel-mechola, moet ge zalven tot uw opvolger als profeet.
Wie dan ontkomt aan het zwaard van Hazaël zal gedood worden door Jehu en wie ontkomt aan het zwaard van Jehu zal gedood worden door Elisa.
Maar Ik behoud mij in Israël een rest voor: zevenduizend man die hun knie niet gebogen hebben voor Baäl en wier mond hem niet heeft gekust.'
Elia vertrok vandaar en trof Elisa, de zoon van Safat, terwijl die aan het ploegen was. Twaalf koppels ossen gingen voor hem uit; hijzelf bevond zich bij het twaalfde. Toen Elia langs kwam, wierp hij hem zijn mantel toe.
Elisa liet de ossen in de steek, liep Elia achterna en zei: `Laat mij eerst afscheid nemen van mijn vader en moeder; dan zal ik u volgen.' Hij antwoordde hem: `Ga maar weer terug; heb ik u soms tot iets verplicht?'
Hierop ging Elisa naar de ossen terug, nam zijn koppel, slachtte het, kookte het vlees op het hout van de jukken en gaf het aan het werkvolk te eten. Daarna vertrok hij, volgde Elia en werd zijn dienaar.
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge