HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
In het achttiende regeringsjaar van koning Jerobeam, de zoon van Nebat, werd Abia koning van Juda.
Zijn moeder heette Maaka; zij was de dochter van Abisalom. Hij regeerde drie jaar te Jeruzalem.
Hij bedreef alle zonden die zijn vader voor hem had bedreven; hij was Jahwe zijn God niet zo volkomen toegedaan als zijn vader David dat was geweest.
Maar terwille van David liet Jahwe, zijn God, voor hem een lamp branden in Jeruzalem: Hij gaf hem in zijn zoon een opvolger en liet Jeruzalem voortbestaan.
Want David had gedaan wat Jahwe behaagt en was zijn leven lang niet afgeweken van de geboden die Jahwe hem had gegeven, behalve met betrekking tot Uria de Hethiet.
Rechabeam en Jerobeam leefden voortdurend op voet van oorlog.
Verdere bijzonderheden over Abia en over zijn daden zijn te vinden in de annalen van de koningen van Juda. Abia en Jerobeam leefden voortdurend op voet van oorlog.
Abia ging bij zijn vaderen te ruste en werd begraven in de Davidstad. Zijn zoon Asa volgde hem op.
In het twintigste regeringsjaar van Jerobeam van Israël werd Asa koning van Juda.
Hij regeerde eenenveertig jaar te Jeruzalem. Zijn moeder heette Maaka en was een dochter van Abisalom.
Asa deed wat Jahwe behaagt, juist zoals zijn vader David.
De mannen die zich op de offerplaatsen aan ontucht wijdden verdreef hij uit het land en hij verwijderde alle afgodsbeelden die zijn vaderen gemaakt hadden.
Zelfs heeft hij zijn moeder Maaka haar titel van gebiedster ontnomen; zij had namelijk voor Asjera een ergerniswekkend beeld gemaakt. Asa liet dit beeld stukslaan en in het Kidrondal verbranden.
Wel liet men de offerhoogten voortbestaan, maar toch bleef Asa, zolang hij leefde, Jahwe geheel toegedaan.
Hij liet de wijgeschenken van zijn vader en zijn eigen wijgeschenken naar de tempel van Jahwe overbrengen: het zilver, het goud en de andere voorwerpen.
Asa en koning Baësa van Israël leefden voortdurend op voet van oorlog.
Eens rukte koning Baësa van Israël tegen Juda op en versterkte Rama om alle verkeer van en naar Asa, de koning van Juda, te verhinderen.
Toen nam Asa al het zilver en het goud dat nog overgebleven was in de schatkamers van de tempel van Jahwe en de schatten van het koninklijk paleis en liet dat door zijn hovelingen brengen naar de koning van Aram, Benhadad, de zoon van Tabrimmon, de zoon van Chezjon, die in Damascus resideerde. Zij moesten hem zeggen:
Er bestaat een verbond tussen u en mij, tussen uw vader en mijn vader. Hierbij zend ik u een geschenk in zilver en goud. Verbreek uw verbond met koning Baësa van Israël; dan zal hij mijn land met rust laten.'
Benhadad gaf gehoor aan het verzoek van koning Asa: hij beval zijn legeroversten met hun manschappen op te rukken tegen de steden van Israël. Zij plunderden Ijjon, Dan, Abel-bet-maaka en heel Kinarot, alsook heel het land van Naftali.
Toen Baësa dit vernam, hield hij op met Rama te versterken en vestigde zich in Tirsa.
Nu liet koning Asa alle Judeeërs oproepen; niemand werd vrijgesteld. Zij namen de steden en het hout mee die Baësa voor de versterking van Rama had gebruikt, en versterkten daarmee Geba in Benjamin en Mispa.
Verdere bijzonderheden over Asa, over zijn krijgsverrichtingen en overige daden, met name over de steden die hij gebouwd heeft, staan opgetekend in de annalen van de koningen van Juda. Alleen dit nog: op zijn oude dag kreeg hij een voetkwaal.
Asa ging bij zijn vaderen te ruste en werd begraven in de stad van David, zijn vader. Zijn zoon Josafat volgde hem op.
Nadab, de zoon van Jerobeam, werd koning van Israël in het tweede regeringsjaar van koning Asa van Juda en regeerde twee jaar over Israël.
Hij deed wat Jahwe mishaagt; hij volgde het voorbeeld van zijn vader en volhardde in de zonde waartoe deze Israël verleid had.
Baësa, de zoon van Achia, uit het huis Issakar, smeedde een komplot tegen hem en sloeg Nadab neer toen deze met heel het leger van Israël Gibbeton belegerde, dat aan de Filistijnen behoorde.
Baësa doodde hem in het derde regeringsjaar van koning Asa van Juda en nam zijn plaats als koning in.
Zodra hij aan de regering gekomen was, bracht hij alle leden van het huis van Jerobeam ter dood, zonder ook maar iemand te sparen. Hij moordde heel het geslacht van Jerobeam uit, volgens het woord dat Jahwe gesproken had door zijn dienaar Achia uit Silo,
vanwege de zonden die Jerobeam had bedreven, en waartoe hij de Israëlieten had verleid om Jahwe, de God van Israël te tergen.
Verdere bijzonderheden over Nadab en over zijn daden zijn te vinden in de annalen van de koningen van Israël.
Asa en Baësa leefden voortdurend op voet van oorlog.
In het derde regeringsjaar van koning Asa van Juda werd Baësa, de zoon van Achia, koning over heel Israël. Hij regeerde vierentwintig jaar in Tirsa.
Hij deed wat Jahwe mishaagt; hij volgde het voorbeeld van Jerobeam en volhardde in de zonde waartoe deze de Israëlieten verleid had.
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge