HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
Toen Salomo gereed was met de bouw van de tempel van Jahwe, van het koninklijk paleis en van alles waar hij zijn zinnen op gezet had,
verscheen Jahwe hem voor de tweede maal, zoals Hij hem verschenen was te Gibeon.
Jahwe zei tot hem: 'Ik heb het smeekgebed dat Gij tot Mij gericht hebt gehoord; Ik heb deze tempel die gij gebouwd hebt geheiligd, opdat mijn naam er voor altijd zal wonen; mijn ogen en mijn hart zullen er steeds verblijven.
Wat u betreft: als gij met heel uw hart en oprecht uw schreden naar Mij richt, zoals uw vader David dat deed, en handelt overeenkomstig alles wat Ik u geboden heb, als gij mijn wetten en voorschriften onderhoudt,
zal Ik de troon van uw heerschappij over Israël voor altijd bestendigen, zoals Ik uw vader David beloofd heb toen Ik hem zei: Gij zult altijd een nakomeling hebben die zetelt op de troon van Israël.
Maar als gij en uw zonen het wagen zich van Mij af te keren, als gij de geboden en wetten die Ik u voorgehouden heb niet onderhoudt, en andere goden gaat dienen en u voor hen neerbuigt,
dan zal Ik de Israëlieten verjagen van de grond die Ik hun geschonken heb. Dan zal ik de tempel die Ik aan mijn naam heb toegewijd verwerpen; dan zal Israël een mikpunt van schimp en van spot worden bij alle volken,
en zal deze tempel een puinhoop worden; elke voorbijganger zal huiveren en sissen. En als men dan vraagt waarom Jahwe zo gehandeld heeft met dit land en deze tempel,
dan zal het antwoord zijn: Omdat ze Jahwe, hun God, die hun voorvaderen uit Egypte heeft geleid, de rug hebben toegekeerd, omdat ze hun vertrouwen hebben gesteld in andere goden, zich voor hen hebben neergebogen en hen gediend hebben. Daarom heeft Jahwe hun al dit onheil berokkend.'
Salomo's overige ondernemingen
Na verloop van de twintig jaren waarin Salomo de twee gebouwen, de tempel van Jahwe en het koninklijk paleis, had opgetrokken,
schonk hij twintig steden in de Galil aan Chiram, de koning van Tyrus; deze had hem geholpen aan cederhout, cypressenhout en goud, zoveel hij maar wenste.
Maar toen Chiram uit Tyrus kwam om de steden die Salomo hem geschonken had te bezichtigen, bevielen ze hem niet
en zei hij: 'Mijn broeder, wat zijn dat voor steden die u mij hebt geschonken?' Daarom noemt men ze Kabul-land, tot op de huidige dag.
Toch zond Chiram de koning honderdtwintig talenten goud.
Dit was de taak van de arbeiders die koning Salomo voor het verrichten van de herendiensten opgeroepen had: Het bouwen van de tempel van Jahwe, van zijn eigen paleis, van het Millo, van de muur van Jeruzalem en van Hasor, Megiddo en Gezer.
Farao, de koning van Egypte, was destijds uitgerukt tegen Gezer; hij had de stad ingenomen en in brand gestoken en de Kana„nieten die er woonden gedood; daarna had hij de stad als bruidsschat geschonken aan zijn dochter, de vrouw van Salomo.
Salomo bouwde Gezer weer op; verder bouwde hij Bet-choron-laag,
Ba„lat en Tamar in de woestijn,
zijn proviandsteden, zijn wagenparken, de steden voor zijn ruiterij en alles wat hij in Jeruzalem, in de Libanon en in heel zijn koninkrijk had willen bouwen.
Alle afstammelingen van de Amorieten, Hethieten, Perizzieten, Chiwwieten en Jebusieten, mensen die niet tot de Israëlieten behoorden
en overgebleven waren in het land, omdat de Israëlieten niet in staat geweest waren hen met de ban te slaan, hen liet Salomo als slaven voor de arbeidsdienst opkomen, en zo is het gebleven tot op de huidige dag.
Maar Israëlieten maakte Salomo niet tot slaven; zij dienden hem als krijgslieden, hovelingen, hoge ambtenaren, officieren, wagenmenners en ruiters.
De hoofdopzichters, belast met het toezicht op de werken van Salomo, waren vijfhonderdvijftig in getal. Zij hadden de leiding van het volk dat die werken uitvoerde.
Nadat de dochter van Farao uit de Davidstad verhuisd was naar het paleis dat Salomo voor haar had laten bouwen, begon hij aan de bouw van het Millo.
Salomo bracht driemaal per jaar een brand - en slachtoffer op het altaar dat hij voor Jahwe gebouwd had en brandde ook reukwerk voor het aanschijn van Jahwe, nadat hij de tempel voltooid had.
Ook bouwde Salomo een vloot, te Esjon-geber, nabij Elot, aan de oever van de Rietzee, in Edom.
Chiram plaatste op die vloot onderdanen van hem, ervaren zeelieden, samen met de onderdanen van Salomo.
Ze voeren naar Ofir, laadden daar vierhonderdtwintig talenten goud in en brachten die naar koning Salomo.
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge