HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
Intussen was koning David oud geworden. Hij was hoogbejaard en kon het maar niet warm krijgen, ofschoon men hem goed toedekte.
Daarom zeiden zijn hovelingen tot hem: `Er moest voor onze heer de koning maar een jonge maagd gezocht worden; zij zou de koning ten dienste kunnen staan en hem verzorgen; zij zou in uw schoot kunnen slapen, en dan zal onze heer de koning het toch wel warm krijgen.'
Dus werd er in het gehele Israëlitische gebied naar een mooi meisje gezocht. De keus viel op Abisag de Sunammitische, en men bracht haar bij de koning.
Het meisje was zeer mooi en zij verpleegde de koning en bediende hem, maar de koning had geen gemeenschap met haar.
Nu wierp Adonia, de zoon van Chaggit, zich op als troonopvolger. Hij schafte zich een wagen met paarden aan en zorgde voor vijftig man die voor hem uit moesten lopen.
Zijn vader viel hem geen ogenblik lastig met de vraag, waarom hij zo iets deed. Hij was zeer knap van uiterlijk en volgde in leeftijd op Absalom.
Hij hield besprekingen met Joab, de zoon van Seruja, en met de priester Abjatar, en deze zegden Adonia hun steun toe.
Maar de priester Sadok en Benaja, de zoon van Jojada, en de profeet Natan en Simi en Rei en ook de helden in Davids dienst waren niet op de hand van Adonia.
Toen Adonia dan ook bij de Slangesteen, bij En-rogel, schapen, runderen en mestvee ging slachten, nodigde hij wel al zijn broers, de zonen van de koning, en alle Judeeërs in dienst van de koning uit,
maar de profeet Natan, Benaja, de leden van de lijfwacht en zijn broer Salomo nodige hij niet uit.
Toen ging Natan praten met Batseba, de moeder van Salomo. Hij zei: `Hebt u gehoord dat Adonia, de zoon van Chaggit, koning geworden is, zonder dat onze heer David er iets van weet?
Laat ik u een goede raad geven, opdat u uw eigen leven en dat van uw zoon Salomo kunt redden.
Ga naar koning David en zeg hem: `Mijn heer de koning, hebt u uw dienares niet onder ede verzekerd dat mijn zoon Salomo u als koning op zou volgen en dat hij zou zetelen op uw troon? Waarom is Adonia dan koning geworden?'
Terwijl u dan nog met de koning in gesprek bent ga ook ik naar binnen, om uw woorden kracht bij te zetten.'
Batseba ging dus de kamer van de koning binnen. De koning was zeer oud geworden en Abisag de Sunamitische bediende hem.
Batseba boog zich voor de koning neer en bracht hem haar hulde. De koning vroeg haar: `Wat wenst u?'
Zij antwoordde: `Mijn heer, u hebt toch uw dienares bij Jahwe uw God gezworen dat mijn zoon Salomo u als koning zou opvolgen en dat hij zou zetelen op uw troon?
En zie, nu is Adonia koning geworden, zonder dat u er iets van weet.
Hij heeft een groot aantal stieren, mestvee en schapen geslacht en al de zonen van de koning uitgenodigd, en ook de priester Abjatar en de legeroverste Joab, maar uw dienaar Salomo heeft hij niet uitgenodigd.
Op u echter, mijn heer de koning houdt heel Israël zijn ogen gericht, want het wil van u weten wie er na u op de troon van mijn heer de koning zal zetelen.
Wanneer mijn heer de koning bij zijn vaderen te ruste gaat, vallen ik en mijn zoon Salomo in ongenade!'
Nog was zij met de koning in gesprek, toen Natan, de profeet, aankwam.
Men deelde de koning mee dat de profeet Natan er was. Deze verscheen voor de koning en boog zich diep ter aarde voor hem neer.
En Natan zei: `Mijn heer de koning, u hebt dus besloten dat Adonia u als koning zal opvolgen en dat hij zal zetelen op uw troon.
Hij is namelijk vandaag een groot aantal stieren, mestvee en schapen gaan slachten en heeft daarbij al de zonen van de koning, de legeroversten en de priester Abjatar uitgenodigd. Nu zijn ze met hem aan het eten en drinken en nu roepen zij: Leve koning Adonia!
Maar mij, uw dienaar, de priester Sadok, Benaja, de zoon van Jojada, en uw dienaar Salomo heeft hij niet uitgenodigd.
Als dit alles van mijn heer de koning is uitgegaan, waarom hebt u dan uw dienaar niet laten weten wie er na u op de troon van mijn heer de koning zal zetelen?'
Koning David antwoordde: `Laat Batseba bij me komen.' Toen zij binnengekomen was en voor de koning stond,
legde de koning deze eed af: `Zowaar Jahwe leeft, die mij bevrijd heeft uit alle nood:
Vandaag nog zal ik ten uitvoer brengen wat ik u bij Jahwe gezworen heb: uw zoon Salomo zal mij als koning opvolgen en na mij zetelen op mijn troon.'
Toen boog Batseba zich voor de koning neer, bracht hem haar hulde en zei: `Mijn heer, koning David, leve in eeuwigheid!'
Nu beval koning David: `Laat de priester Sadok, de profeet Natan en Benaja, de zoon van Jojada, bij me komen.' Toen die voor de koning verschenen waren
sprak David tot hen: `Verzamel de hofbeambten, zet mijn zoon Salomo op mijn eigen muildier en leid hem naar de Gichon.
Daar zullen de priester Sadok en de profeet Natan hem zalven tot koning van Israël. U steekt de bazuin en roept: Leve koning Salomo!
Schaart u dan achter hem en laat hem de stad binnentrekken om plaats te nemen op mijn troon, want hij zal mij als koning opvolgen; hem heb ik bestemd tot vorst over Israël en Juda.'
Toen nam Benaja, de zoon van Jojada, het woord en zei tot de koning: `Zo zij het! Moge Jahwe, de God van mijn heer de koning, het bekrachtigen.
Zoals Jahwe met mijn heer de koning geweest is, zo moge Hij ook zijn met Salomo, en diens troon nog verhevener maken dan die van mijn heer, koning David.'
Toen gingen de priester Sadok, de profeet Natan en Benaja, de zoon van Jojada, met de Keretieten en de Peletieten op weg. Zij zetten Salomo op het muildier van koning David en leidden hem naar de Gichon.
De priester Sadok liet de horen met olie uit de tent halen en zalfde Salomo. Toen stak men de bazuin en al het volk riep: `Leve koning Salomo!'
Daarna trok heel het volk achter hem aan. Ze speelden op fluiten en gaven uitbundig uiting aan hun vreugde, zodat de grond dreunde van het rumoer.
Dit hoorde Adonia, met al de genodigden die bij hem waren. Zij hadden juist hun maaltijd beëindigd. En toen Joab het geschal van de bazuin hoorde zei hij: `Waarom zou er in de stad zoveel rumoer zijn?'
Hij was nog niet uitgesproken, of daar diende Jonatan, de zoon van de priester Abjatar, zich aan. Adonia zei: `Kom erbij, u bent een voortreffelijk man en zult zeker goed nieuws brengen.'
Maar Jonatan antwoordde: `Integendeel! Onze heer, koning David, heeft Salomo tot koning verheven.
De koning heeft hem de priester Sadok, de profeet Natan, Benaja, de zoon van Jojada, en de Keretieten en Peletieten meegegeven. Die hebben hem op het muildier van de koning gezet
en de priester Sadok en de profeet Natan hebben hem tot koning gezalfd bij de Gichon. Juichend zijn ze vandaar naar de stad getrokken en die is nu in rep en roer; dat is het rumoer dat u hoort.
Vervolgens heeft Salomo plaats genomen op de koninklijke troon.
Toen zijn de hovelingen van de koning gekomen om onze heer, koning David, hun gelukwensen aan te bieden. Ze zeiden: Uw God moge de naam van koning Salomo nog beroemder maken dan uw naam, en zijn troon nog verhevener dan de uwe. Toen bracht de koning op zijn rustbed hem zijn hulde.
En de koning sprak als volgt: Gezegend zij Jahwe, de God van Israël, die mij heden vergund heeft mijn troonopvolger met eigen ogen te zien.'
Toen kregen alle genodigden van Adonia de schrik te pakken; zij stonden op en maakten dat ze wegkwamen.
Ook Adonia werd bevreesd voor Salomo; hij begaf zich naar het altaar en greep zich aan de horens vast.
Aan Salomo werd medegedeeld: `Adonia is bevreesd voor de koning; hij heeft de horens van het altaar vastgegrepen en zegt: Laat koning Salomo eerst zweren dat hij zijn dienaar niet zal terechtstellen.'
Toen verklaarde Salomo: `Als hij zich behoorlijk gedraagt, zal er geen haar van zijn hoofd gekrenkt worden. Maar als blijkt dat hij zich misdraagt, zal hij sterven.'
Daarop liet Salomo hem van het altaar weghalen. Adonia kwam binnen en boog zich neer voor koning Salomo. En Salomo zei tot hem: `Je kunt naar huis gaan.'
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge