HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
Nu was er een onverlaat, Seba geheten, de zoon van Bikri, een Benjaminiet; hij stak de bazuin en riep: `Met David hebben wij niets te maken, en met de zoon van Isaï hebben wij niets gemeen! Ieder naar zijn tenten, Israël!'
Toen lieten de Israëlieten David in de steek en volgden Seba, de zoon van Bikri; maar de Judeeërs bleven hun koning volgen, van de Jordaan tot Jeruzalem.
In zijn paleis te Jeruzalem teruggekeerd, liet David de tien bijvrouwen, die hij had achtergelaten om toezicht te houden op het paleis, in een goed bewaakt huis onderbrengen. Hij zorgde wel voor die vrouwen, maar had met haar geen omgang meer; tot de dag van haar dood bleven zij opgesloten, onbestorven weduwen.
De koning gaf Amasa het bevel: `Ga de Judeeër s bijeenroepen! Drie dagen en dan moet u weer hier zijn!'
Amasa vertrok dus om de Judeeërs bijeen te roepen, maar hij bleef langer weg dan hem was toegestaan.
Toen zei David tot Abisai: `Zo wordt Seba, de zoon van Bikri, voor ons nog gevaarlijker dan Absalom! Neem de dienaren van David, uw heer, zet Seba na en geef hem geen kans een versterkte stad te bereiken en zich aan ons te onttrekken.'
Met Abisai vertrokken de mannen van Joab, de Keretieten en de Peletieten; alle keurtroepen verlieten Jeruzalem om Seba, de zoon van Bikri, te achtervolgen.
Ze waren bij de grote steen in Gibeon, toen hun Amasa tegenkwam. Joab droeg over zijn gewaad een wapenrok, gegord aan zijn heup, een zwaard in de schede. Terwijl hij op Amasa toeging, kwam dat zwaard te voorschijn.
Met zijn rechterhand vatte hij Amasa bij de baard om hem te kussen en vroeg: `Gaat het u goed, mijn broeder?'
Amasa lette niet op het zwaard in Joabs hand; deze stak het hem in de buik, zodat zijn ingewanden naar buiten kwamen en Amasa zonder een tweede stoot bezweek. Daarop zetten Joab en zijn broer Abisai de achtervolging van Seba, de zoon van Bikri, weer voort.
Een van de jonge mannen uit Joabs gevolg ging bij Amasa staan en riep: `Wie aan de kant van Joab staat en voor David is, hij volge Joab!'
Badend in zijn bloed lag Amasa midden op de weg; omdat de man merkte dat het leger niet in beweging kwam, sleepte hij Amasa van de weg af, de berm in; maar toen hij zag dat alle voorbijgangers bij het lijk bleven staan, wierp hij er een kleed overheen.
Zodra Amasa van de weg was verwijderd, gingen alle soldaten met Joab mee om Seba, de zoon van Bikri, te achtervolgen.
Dwars door het gebied van de stammen van Israël was die naar Abelbet-maaka getrokken, aan het hoofd van de verzamelde Bikrieten.
Het leger van Joab rukte op naar Abel-bet-maaka en sloot Seba daar in: ze wierpen een wal op tegen de buitenmuur van de stad en trachtten de stadsmuur te ondermijnen om hem te doen instorten.
Vanuit de stad riep een vrouw, die begreep wat er gebeurde: `Luistert, luistert! Zegt aan Joab dat hij niet moet komen; ik wil met hem spreken.'
Toen Joab naderbij was gekomen, vroeg de vrouw: `Bent u Joab?' Hij antwoordde: `Ja.' Daarop zei de vrouw tot hem: `Luister naar uw dienares.' Joab antwoordde: `Ik luister.'
Toen zei de vrouw: `In de oude tijd placht men te zeggen: Als je raad nodig hebt, ga dan naar Abel: zo worden moeilijkheden opgelost.
Wij zijn vredelievende en getrouwe Israëlieten, en u bent van plan, deze stad uit te moorden, terwijl het nog wel een moederstad is in Israël. Met welk recht wilt u Jahwe's eigendom verslinden?'
Joab antwoordde: `Geen sprake van, dat ik de stad wil verslinden of verwoesten!
Daar gaat het niet om. Maar een man uit het gebergte van Efraïm, een zekere Seba, de zoon van Bikri, is in opstand gekomen tegen koning David. Wanneer u wilt dat ik het beleg van de stad opbreek, hoeft u alleen die man maar uit te leveren.' Toen zei de vrouw: `Goed, u krijgt zijn hoofd over de muur geworpen.'
En de vrouw gebruikte al haar wijsheid om de inwoners van de stad te overreden; zij sloegen Seba het hoofd af en wierpen het Joab toe. Toen liet hij de bazuin steken; ze braken het beleg van de stad op en verspreidden zich naar hun tenten; Joab keerde terug naar de koning in Jeruzalem.
Joab voerde het bevel over het gehele leger van Israël, en Benaja, de zoon van Jojada, commandeerde de Keretieten en Peletieten.
Adoram was met de leiding van de herendienst belast; Josafat, de zoon van Achilud was raadsheer;
Sewa was schrijver, en Sadok en Abjatar waren priester.
Ook Ira, de Jaïriet, stond als priester in de dienst van David.
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge