HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
David inspecteerde zijn leger en plaatste het onder bevelhebbers van duizend en bevelhebbers van honderd man.
Een derde deel plaatste David onder het bevel van Joab, een derde deel onder het bevel van Abisai, de zoon van Seruja en broer van Joab, en een derde deel onder het bevel van Ittai, de Gittiet. En de koning zei tot het krijgsvolk: `Ik wil beslist zelf met u ten strijde trekken.'
Maar het volk antwoordde: `Dat moet u niet doen. Als wij soms moeten vluchten, deert het niemand; zelfs als de helft van ons sneuvelde, zou het nog niemand deren. U echter weegt op tegen tienduizend van ons. Neen, het is beter dat u ons vanuit de stad te hulp kunt komen.'
De koning antwoordde daarop: `Ik zal doen wat u het beste lijkt.' Toen ging de koning aan de zijkant van de poort staan, en heel het leger trok uit, in afdelingen van honderd en van duizend.
Aan Joab, Abisai en Ittai gaf de koning de opdracht: `Zorgt dat de jongen, mijn Absalom, gespaard blijft!' Heel het leger hoorde wat de koning zijn bevelhebbers over Absalom zei.
Toen trok het leger de vlakte in, de Israëlieten tegemoet, en in de bossen van Efraïm kwam het tot een treffen.
Het leger van de Israëlieten werd door de dienaren van David verslagen en het leed zware verliezen: die dag sneuvelden er twintigduizend man.
De strijd greep zo om zich heen dat er in de hele omtrek gevochten werd, en er kwamen die dag nog meer soldaten om door de bossen dan door het zwaard.
Absalom werd door de dienaren van David gevonden. Toen namelijk het muildier waarop Absalom reed, onder een grote eik doorging, raakte Absaloms hoofd tussen de takken beklemd, en omdat zijn muildier verder liep kwam hij tussen hemel en aarde te hangen.
Een soldaat zag dat en meldde het aan Joab: `Ik heb Absalom gevonden! Hij hangt in een eik.'
Joab zei tot de man die hem dit kwam melden: `Als je dat gezien hebt, waarom heb je hem dan niet meteen neergeslagen?' Ik had je tien zilverstukken en een gordel gegeven.'
Maar de man antwoordde Joab: `Al voelde ik het gewicht van duizend zilverstukken in mijn handen, aan de zoon van de koning zou ik me niet vergrijpen. Wij hebben zelf gehoord dat de koning u en Abisai en Ittai opdracht gaf, Absalom, zijn jongen, te ontzien.
Had ik hem tegen het bevel in vermoord, dan was alles de koning bekend geworden en dan had u er zich buiten gehouden.'
Maar Joab zei: `Welneen, ik ga je zelfs voor!' Hij nam drie pieken en stootte daarmee Absalom, die nog levend midden in de eik hing, in het hart.
Tien dienaren, wapendragers van Joab, gingen om Absalom heenstaan en sloegen hem dood.
Toen liet Joab de bazuin blazen en het leger staakte de achtervolging van de Israëlieten, want Joab wilde het leger sparen.
Zij haalden Absalom weg, wierpen hem in een diepe kuil, ergens in het bos, en stapelden er een geweldige hoop stenen bovenop. Intussen vluchtten alle Israëlieten naar hun tenten.
Tijdens zijn leven had Absalom voor zichzelf het monument laten oprichten dat in het Koningsdal staat. Hij dacht: `Ik heb geen zoon die mijn naam in herinnering kan houden.' Daarom had hij het monument naar zichzelf genoemd en het heet: het gedenkteken van Absalom, tot op de huidige dag.
Achimaas, de zoon van Sadok, zei: `Laat mij naar de koning rennen om hem de goede tijding te brengen, dat Jahwe hem recht heeft verschaft en hem bevrijd heeft uit de hand van zijn vijanden.'
Maar Joab antwoordde: `Vandaag hebt u niets goeds te berichten; dat moet u een andere keer maar doen; vandaag bericht u niets goeds, want de zoon van de koning is dood.'
En Joab gaf bevel aan een Kusiet, die de koning moest berichten wat hij gezien had. De Kusiet maakte een diepe buiging voor Joab en rende weg.
Maar Achimaas, de zoon van Sadok, richtte zich opnieuw tot Joab en zei: `Hoe dan ook, ik ga toch, achter de Kusiet aan.' Joab antwoordde: `Waarom zoudt u gaan, mijn zoon? U hebt immers geen bericht waarvoor u beloond wordt.'
Maar toen hij antwoordde: `Hoe dan ook, ik ga erheen,' zei Joab: `Ga dan maar.' Achimaas nam de weg door de Jordaanstreek en kreeg een voorsprong op de Kusiet.
David zat tussen de beide poortdeuren. Een wachter klom op het dak van het poortgebouw, boven op de muur, en toen hij rondkeek, zag hij iemand die heel alleen kwam aanrennen.
De wachter liet het de koning melden en deze zei: `Als hij alleen is, brengt hij goed nieuws.' Terwijl de man steeds dichterbij kwam,
zag de wachter dat er nog een ander aan kwam rennen. Hij riep de poortwachter toe: `Daar komt nog iemand aan, helemaal alleen.' De koning zei: `Ook die brengt goed nieuws.'
Daarop zei de wachter: `Naar zijn gang te oordelen is de eerste Achimaas, de zoon van Sadok.' De koning antwoordde: `Een goed man, die zeker met goed nieuws komt!'
Achimaas riep de koning toe: `Alles is goed!' Diep gebogen bracht hij de koning zijn hulde en zei: `Geprezen zij Jahwe uw God, die afgerekend heeft met degenen die zich tegen mijn heer de koning gekeerd hadden.'
Maar de koning vroeg: `Is met de jongen, met Absalom ook alles goed?' Achimaas antwoordde: `Toen Joab, de dienaar van de koning, mij wegstuurde zag ik wel een grote oploop, maar wat er aan de hand was weet ik niet.'
De koning zei: `Wacht hier even terzijde.' Achimaas deed dat.
Nu kwam ook de Kusiet aan. Hij zei: `Ik heb goed nieuws voor mijn heer de koning. Jahwe heeft u recht verschaft tegenover allen die tegen u in opstand waren gekomen.'
Maar de koning vroeg de Kusiet: `Is alles goed met de jongen, met Absalom? Toen zei de Kusiet: `Het was te wensen dat het alle vijanden van mijn heer de koning, allen die kwaad tegen u beramen, op dezelfde wijze verging als het die jongeman vergaan is.'
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge