HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
Nu zei Achitofel tot Absalom: `Laat mij twaalfduizend manschappen uitkiezen. Ik wil me gereedmaken om vannacht nog achter David aan te gaan.
Ik zal hem overvallen, terwijl hij uitgeput en ontmoedigd is, en hem de schrik op het lijf jagen; dan gaat zijn hele aanhang op de vlucht en kan ik de koning alleen neerslaan.
Zo zorg ik ervoor dat het leger in zijn geheel naar u terugkeert en in zijn geheel behouden blijft. Het leger is u toch even veel waard als die ene man die u zoekt.'
Dit voorstel vond instemming bij Absalom en bij al de oudsten van Israël.
Toen zei Absalom: `Laat ook Chusai de Arkiet komen; wij willen ook horen wat hij te zeggen heeft.'
Chusai kwam dus bij Absalom en deze zei tot hem: `Achitofel heeft ons dit voorstel gedaan. Zullen wij daarop ingaan? Zo niet, doet u dan een ander voorstel.'
Chusai zei tot Absalom: `Deze keer heeft Achitofel toch geen goede raad gegeven.'
En Chusai vervolgde: `U weet zelf dat het dappere soldaten zijn, uw vader en zijn mannen, en bovendien zijn ze zo verbitterd als een wilde berin die beroofd is van haar jongen. Ervaren krijgsman als uw vader is, zal hij het leger ook geen nachtrust toestaan.
Hij heeft zich natuurlijk verdekt opgesteld, in een grot of ergens anders. En als er dan bij het eerste treffen enkele mensen sneuvelen en dit bekend wordt, gaat al gauw het gerucht rond dat het leger van Absalom een nederlaag heeft geleden.
Ook een dapper man, met het hart van een leeuw, zou daardoor de moed verliezen. Heel Israël weet toch dat uw vader een dapper man is en dat hij over moedige soldaten beschikt.
Daarom geef ik u deze raad: Alle Israëlieten, van Dan tot Berseba, moeten zich zo snel mogelijk om u verzamelen, zo talrijk als de zandkorrels aan de zee, en u moet zelf mee ten strijde trekken.
Dan vallen wij hem aan, waar hij zich ook bevindt, en komen we op hem neer zoals de dauw over het land valt: niemand ontkomt er, noch hij noch een van zijn mannen.
Heeft hij zich in een stad teruggetrokken, dan laten we daar door alle Israëlieten kabels heenbrengen en trekken wij die stad het dal in, tot er geen stukje steen meer te zien is.'
Toen zeiden Absalom en alle mannen van Israël: `De raad van Chusai de Arkiet is beter dan die van Achitofel.' Jahwe wilde namelijk het goede plan van Achitofel verijdelen, omdat Jahwe Absalom in het verderf wilde storten.
Nu zei Chusai aan de priesters Sadok en Abjatar: `Achitofel heeft Absalom en de oudsten van Israël die raad gegeven; ik deze.
Stuur dus vlug een boodschap aan David, dat hij vannacht niet in de passen naar de woestijn dient te blijven, maar aanstonds verder moet trekken; anders wordt de koning omgebracht, met heel zijn aanhang.'
Jonatan en Achimaas stonden bij En-rogel en een dienstmeisje ging op en neer om hun berichten te brengen, die zij weer naar David moesten doorgeven; zij konden niet in de stad komen, want dan zouden zij zich verraden.
Maar een jongen zag hen daar en bracht hen aan bij Absalom. De twee maakten daarom gauw dat ze wegkwamen. Ze gingen naar het huis van een man in Bachurim die op zijn erf een put had en daar kropen ze in.
De vrouw legde over de opening van de put een dekkleed en strooide daar graankorrels over uit; niemand merkte iets.
Toen de dienaren van Absalom bij de vrouw aan huis kwamen en vroegen waar Achimaas en Jonatan waren, zei de vrouw: `Die zijn het water overgestoken.' De dienaren van Absalom gingen op zoek en toen ze niets vonden keerden ze naar Jeruzalem terug.
Zodra ze vertrokken waren, klommen de twee uit de put om koning David de boodschap over te brengen. Ze zeiden tot David: `Maak u gereed en steek vlug het water over, want dat en dat plan heeft Achitofel tegen u beraamd.'
David maakte zich dus met heel zijn aanhang gereed; zij staken de Jordaan over en bij het aanbreken van de ochtend was iedereen aan de overkant.
Toen Achitofel bemerkte dat zijn raad niet werd opgevolgd, zadelde hij zijn ezel en ging naar huis, naar zijn woonplaats. Daar stelde hij orde op zijn zaken en verhing zich. Zo stierf Achitofel; hij werd begraven in het graf van zijn vader.
Toen Absalom en alle Israëlieten die hem volgden, de Jordaan overstaken, kwam David reeds te Machanaim aan.
In de plaats van Joab was Amasa door Absalom als bevelhebber van het leger aangesteld. Amasa was de zoon van een man die Jitra heette, een Israëliet, die omgang had gehad met Abigal, een dochter van Nachas en zuster van Seruja, de moeder van Joab.
De Israëlieten en Absalom sloegen hun kamp op in Gilead.
Toen David te Machanaim aangekomen was, kwamen daar Sobi, de zoon van Nachas., uit Rabba in het land van de Ammonieten, Makir, de zoon van Ammiël, uit Lo-debar, en Barzillai, de Gileadiet uit Rogelim,
met rustbedden, schalen en aardewerk, tarwe en graan, meel en geroosterd koren, bonen en linzen, geroosterd graan,
honing en boter, schapen en runderen. Zij boden dat David en zijn leger aan, want zij dachten: `Het leger zal in de woestijn wel hongerig zijn geworden en uitgeput en dorstig.'
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge