HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
Na verloop van tijd gebeurde het volgende: Absalom, een zoon van David, had een zuster, een bijzonder mooi meisje, dat Tamar heette. Amnon, een andere zoon van David, werd verliefd op haar.
De verliefdheid op zijn zuster Tamar greep hem hevig aan, tot ziek wordens toe, want zij was maagd en hij zag geen enkele kans haar te benaderen.
Nu had Amnon een vriend die Jonadab heette, de zoon van Davids broer Sima; deze Jonadab was een man die overal raad op wist.
Hij vroeg aan Amnon: `Koningszoon, waarom zie je er altijd zo ellendig uit, iedere morgen opnieuw? Vertel het me eens.' Amnon antwoordde: `Ik ben verliefd op Tamar, de zuster van mijn broer Absalom.'
Jonadab zei: 'Je moet op bed gaan liggen en je ziek houden, en als je vader je dan komt bezoeken, moet je tegen hem zeggen: Kon mijn zuster Tamar maar eens komen om mij versterkend voedsel voor te zetten. Als zij dat hier bij mij komt bereiden, zodat ik het zelf kan zien, dan eet ik wel wat zij mij aanreikt.'
Amnon ging dus op bed liggen en hield zich ziek. Toen de koning hem kwam bezoeken, zei Amnon tot hem: `Kon mijn zuster Tamar maar eens komen om hier bij mij een paar koeken klaar te maken; als zij ze mij aanreikt, eet ik ze wel op.'
David stuurde toen naar Tamar in het paleis de boodschap: `Ga vlug naar het huis van je broer Amnon en maak versterkend voedsel voor hem klaar.'
Tamar ging dus naar het huis van haar broer Amnon, terwijl deze te bed lag. Zij nam het deeg, kneedde het, maakte er in zijn aanwezigheid koeken van en bakte die.
Vervolgens kwam zij met de bakpan bij hem en schoof de koeken op de schotel. Maar Amnon weigerde te eten en zei: `Stuur iedereen hier vandaan.' Toen allen vertrokken waren, zei Amnon tot Tamar: `Breng mij nu het eten, hier in de slaapkamer; reik jij het mij maar aan, dan eet ik het op.'
Tamar kwam dus met de koeken die ze gebakken had bij haar broer in de slaapkamer.
Toen zij hem het eten aanreikte, greep hij haar vast en zei: `Toe, zusterlief, kom bij me liggen!'
Maar zij antwoordde: `Neen, broerlief, je moet mij niet onteren. Zo iets doet men niet in Israël. Laat die dwaasheid toch!
Waar zou ik met die schande heen moeten? En jijzelf zou in Israël als een eerloze dwaas gelden. Spreek er dan liever de koning over aan; hij zal je mijn hand niet weigeren.'
Maar Amnon wilde niet luisteren naar wat ze zei; hij maakte zich met geweld van haar meester en sliep met haar.
Daarna echter kreeg hij een hevige afkeer van haar, een afkeer nog heviger dan de liefde, waarmee hij haar eerst had bemind, en hij zei tot haar: `Vooruit, maak dat je wegkomt.'
Tamar zei: `Eerst doe je me zo iets afschuwelijks aan en nu stuur je me nog weg ook?' Maar hij wilde niet naar haar luisteren.
Hij riep zijn kamerdienaar en zei: `Zet die vrouw mijn huis uit, de straat op, en doe de deur achter haar op de grendel.'
Tamar werd in haar lange kleed - dat droegen de koningsdochters vroeger, zolang ze ongehuwd waren - door Amnons kamerdienaar op straat gezet en de deur ging achter haar op de grendel.
Toen strooide Tamar as op haar hoofd, scheurde het lange kleed dat ze droeg doormidden, legde haar hand op haar hoofd en ging jammerend heen.
Haar broer Absalom vroeg haar: `Heeft je broer Amnon zich aan je vergrepen? Als het zo is, moet je er maar over zwijgen; hij is nu eenmaal je broer. Trek het je maar niet al te zeer aan.' En Tamar ging in het huis van haar broer Absalom wonen, als een verlaten vrouw.
Koning David was woedend, toen hij vernam wat er gebeurd was.
Absalom wisselde geen woord meer met Amnon; Absalom haatte hem, omdat hij zijn zuster Tamar had onteerd.
Twee jaar later wilde Absalom bij gelegenheid van het scheren van de schapen alle zonen van de koning uitnodigen om naar Ba„l-chasor, nabij Efraïm, te komen.
Hij begaf zich dus naar de koning en zei: `De scheerders zijn bij uw dienaar aan het werk. Uw dienaar zou graag willen dat de koning en zijn hovelingen met hem meegingen.'
Maar de koning antwoordde: `Neen, mijn zoon, wij moeten niet allemaal meegaan; we zouden je overlast bezorgen.' En hoe Absalom ook bij hem aandrong, de koning weigerde hem te vergezellen en gaf hem zijn beste wensen mee.
Maar Absalom zei: `Als u niet wilt, laat dan tenminste mijn broer Amnon met ons meegaan.' De koning antwoordde: `Waarom zou hij?'
Toen Absalom bleef aandringen, liet hij echter Amnon en de andere zonen van de koning met hem meegaan.
Absalom gaf zijn dienaren de volgende opdracht: `Luistert eens hier! Als Amnon vrolijk wordt van de wijn en ik jullie beveel: Slaat Amnon neer! dan moeten jullie hem doden. Weest niet bang, je doet het op mijn bevel. Houdt goede moed en gedraagt je als mannen.'
De dienaren van Absalom deden met Amnon wat Absalom bevolen had. Alle zonen van de koning renden weg; ze sprongen op hun muildieren en namen de vlucht.
Terwijl ze nog onderweg waren, drong tot David het gerucht door: `Absalom heeft alle koningszonen laten doden; niet een is er in leven gebleven.'
De koning stond op, scheurde zijn kleren doormidden en wierp zich op de grond; al zijn hovelingen stonden met gescheurde kleren om hem heen.
Maar Jonadab, de zoon van Davids broer Sima, nam het woord en zei: `Laat mijn heer niet denken dat ze al die jongemannen, al de zonen van de koning gedood hebben. Alleen Amnon is dood. Sinds de dag dat zijn zuster Tamar werd onteerd, stond al op Absaloms gezicht te lezen dat dit zou komen.
Mijn heer en koning moet zich geen zorgen maken, alsof de koningszonen allen gedood zijn. Ik verzeker u: alleen Amnon is dood.'
Absalom nam de vlucht. Een dienaar die op de uitkijk stond, zag opeens achter zich een grote menigte de weg afkomen, langs de flank van de berg.
Toen zei Jonadab tot de koning: `Daar komen de zonen van de koning aan; het is zoals uw dienaar gezegd heeft.'
Nauwelijks was hij uitgesproken of daar waren de zonen van de koning; ze begonnen luidkeels te wenen en ook de koning en zijn hovelingen barstten in tranen uit.
Absalom had de vlucht genomen en was naar Talmai gegaan, de zoon van Ammichur, de koning van Gesur. David bleef rouwen over zijn zoon, dag in dag uit.
Absalom had de vlucht genomen en was naar Gesur gegaan; daar vertoefde hij drie jaar.
Tenslotte zag koning David ervan af, tegen Absalom te velde te trekken; hij had zich met de dood van Amnon verzoend.
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge