HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
Jahwe zond Natan naar David. De profeet trad bij de koning binnen en sprak tot hem: `Twee mannen, een rijke en een arme, woonden in dezelfde stad.
De rijke bezat heel veel schapen en runderen,
de arme maar een enkel lammetje, dat hij gekocht had. Hij had het in leven kunnen houden en het was bij hem opgegroeid, tussen zijn kinderen; het dier at van zijn bord, het dronk uit zijn beker en het sliep op zijn schoot; het was net zijn dochter.
Eens kreeg de rijke man bezoek. Hij kon het niet over zich te verkrijgen, een schaap of rund uit zijn eigen kudde te nemen en dat klaar te maken voor de reiziger die bij hem was gekomen. Hij pakte het lam van de arme en maakte dat klaar voor zijn gast.'
David was diep verontwaardigd over die man en hij zei tot Natan: `Zowaar Jahwe leeft: de man die dat gedaan heeft verdient de dood.
En het lam moet hij vierdubbel vergoeden, omdat hij er niet voor is teruggeschrokken zo iets ergs te doen.'
Toen sprak Natan tot David: 'Die man, dat bent u! Zo spreekt Jahwe, de God van Israël: Ik heb u gezalfd tot koning over Israël, Ik heb u bevrijd uit de macht van Saul,
Ik heb u het huis van uw heer geschonken en u de beschikking gegeven over de vrouwen van uw heer; Ik heb u het huis van Israël en Juda gegeven, en als dat te weinig was geweest, had Ik er nog evenveel aan toe willen voegen.
Waarom hebt gij dan het gebod van Jahwe geminacht en gedaan wat Hem mishaagt? Uria de Hethiet hebt gij met het zwaard geslagen, zijn vrouw hebt gij u tot vrouw genomen en hemzelf hebt ge vermoord door het zwaard van de Ammonieten.
Welnu, het zwaard zal nooit meer wijken van uw huis, omdat ge Mij hebt geminacht en de vrouw van Uria de Hethiet tot vrouw hebt genomen.
Zo spreekt Jahwe: Voorwaar, uit uw eigen huis ga Ik rampspoed over u brengen; Ik zal uw vrouwen onder uw ogen van u afnemen en ze geven aan iemand die u nastaat; op klaarlichte dag zal die met uw vrouwen gaan slapen.
Gij hebt in het verborgene gehandeld, maar Ik zal handelen ten aanschouwen van heel Israël en op klaarlichte dag.'
Toen zei David tot Natan: `Ik heb tegen Jahwe gezondigd.' Natan antwoordde: `Dan heeft Jahwe u deze zonde vergeven: u zult niet sterven.
Maar omdat u door deze daad de vijanden van Jahwe reden tot lasteren heeft gegeven, zal wel het kind dat u geboren is moeten sterven.'
Daarop ging Natan naar huis en Jahwe sloeg het kind dat de vrouw van Uria aan David geschonken had, met een zware ziekte.
En David bad tot God voor de jongen; hij vastte streng en als hij zich terugtrok voor de nacht legde hij zich op de grond te slapen.
De oudsten van het hof drongen er bij hem op aan dat hij niet langer op de grond zou slapen, maar hij wilde niet luisteren; hij weigerde ook met hen te eten.
Op de zevende dag stierf het kind. De hovelingen durfden David niet te vertellen dat het kind dood was; ze dachten: `Hij wilde al niet naar ons luisteren, toen het kind nog leefde. Hoe kunnen we hem nu dan zeggen dat het kind dood is? Hij begaat een ongeluk!'
Maar toen David zijn hovelingen met elkaar zag fluisteren, begreep hij dat het kind gestorven was en hij vroeg: `Is het kind dood?' Zij antwoordden: `Ja, het is dood.'
Toen stond David op van de grond, hij waste zich, zalfde zich en trok andere kleren aan; hij trad het heiligdom van Jahwe binnen en hij boog zich neer. Daarna ging hij naar huis, vroeg om eten en at wat hem werd voorgezet.
Zijn hovelingen zeiden tot hem: 'Hoe kunt u zo iets doen? Toen het kind nog leefde, hebt u gevast en geweend, maar nu het dood is staat u op en eet!'
David antwoordde: `Zolang het kind nog leefde heb ik gevast en geweend, want ik dacht: Wie weet, misschien is Jahwe mij genadig en blijft de jongen in leven.
Maar nu is hij dood; waarom zal ik dan nog vasten? Kan ik hem terughalen? Ik ga wel naar hem, maar hij keert niet terug naar mij.'
Daarna troostte David zijn vrouw Batseba; hij kwam bij haar en sliep met haar; zij baarde een zoon en hij noemde hem Salomo. Jahwe had het kind lief
en Jahwe zond een boodschap door bemiddeling van de profeet Natan; hij noemde het kind Jedidja, omwille van Jahwe.
Joab deed een aanval op Rabba in het land van de Ammonieten en stond op het punt de koningsstad in te nemen.
Toen zond hij boden naar David met het bericht: `Ik heb een aanval gedaan op Rabba en ik heb de benedenstad aan het water al ingenomen.
Breng nu de rest van het leger op de been, sla zelf het beleg voor de stad en neem haar in: anders moet ik de stad veroveren en komt ze op mijn naam te staan.'
David bracht dus het gehele leger op de been; hij trok naar Rabba, deed een aanval op de stad en veroverde haar.
Hij nam de koning zijn kroon van het hoofd; ze woog een talent aan goud en er was een kostbare steen in gevat. Sindsdien werd ze door David gedragen. Hij haalde ook een zeer grote buit uit de stad.
De inwoners voerde hij weg; hij liet hen werken met steenzagen, ijzeren houwelen en ijzeren bijlen en bracht hen naar de steenbakkerijen. Zo deed hij met alle steden van de Ammonieten. Toen keerde David met zijn leger naar Jeruzalem terug.
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge