HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
Na dit alles vroeg David aan Jahwe: `Zal ik naar een van de steden van Juda gaan?' Jahwe antwoordde: `Ga.' En toen David vroeg: `Waarheen zal ik gaan?' antwoordde Jahwe: `Naar Hebron.'
Daar ging David dus heen met zijn beide vrouwen, Achinoam uit Jizreël en Abigail, de vrouw van Nazabal, uit Karmel.
Hij liet de mannen die bij hem waren met hem meegaan, ieder met zijn gezin, en ze vestigden zich in de steden van Hebron.
Toen kwamen de Judeeërs daar samen en zij zalfden er David tot koning over Juda. Toen men David mededeelde: `Saul is begraven door de mannen van Jabes in Gilead.'
zond hij boden naar de mannen van Jabes in Gilead en liet hun zeggen: Weest gezegend door Jahwe, omdat u aan Saul, uw heer, deze liefdedienst hebt bewezen en hem begraven hebt.
Moge Jahwe u daarom zijn liefde en trouw bewijzen. Ook ik zal u mijn goedgunstigheid tonen, omdat u dit gedaan hebt.
Houdt goede moed en weest dappere mannen. Uw heer Saul is wel gestorven, maar de Judeeërs hebben mij nu tot hun koning gezalfd.
Abner, de zoon van Ner en legeroverste van Saul, haalde Isboset, de zoon van Saul, maar Machanaim
en verhief hem tot koning over Gilead, over de Asurieten en over Jizreël, over Efraïm en over Benjamin, dus over geheel Israël.
Isboset, de zoon van Saul, was veertig jaar toen hij koning werd over Israël en hij regeerde twee jaar. Achter David stond alleen de stam Juda.
Gedurende zeven jaar en zes maanden was David te Hebron koning over de stam Juda.
Abner, de zoon van Ner, trok met de dienaren van Isboset, de zoon van Saul, van Machanaim naar Gibeon.
Joab, de zoon van Seruja, was op weg gegaan met de dienaren van David. Ze ontmoetten elkaar bij de vijver van Gibeon en bleven aan weerskanten van de vijver staan.
Toen zei Abner tot Joab: `Laat de jonge mannen aantreden en in onze tegenwoordigheid een gevecht ten beste geven.' Joab antwoordde: `Dat is goed.'
Ze traden aan en werden geteld: twaalf mannen van Benjamin en van Isboset, de zoon van Saul, en twaalf van de dienaren van David.
Ieder van hen greep zijn tegenstander bij de haren en stootte zijn zwaard in de zijde van zijn tegenstander, zodat ze samen neerstortten. Daarom heet die plaats het Veld van de messen; ze ligt bij Gibeon.
Daarop ontstond een hevig gevecht; Abner en de mannen van Israël werden door de dienaren van David verslagen.
Drie zonen van Seruja waren bij dat gevecht: Joab, Abisai en Asaël. Deze Asaël kon lopen als een wilde gazel.
Hij zette Abner na en week geen ogenblik van hem.
Abner keek om en vroeg: `Ben jij dat, Asaël?' Hij antwoordde: `Jazeker.'
Daarop riep Abner hem toe: `Ga liever naar rechts of naar links, grijp een van de jonge mannen en maak je meester van diens wapenrusting.' Maar Asaël wilde niet van Abner wijken.
Daarom zei Abner nog eens tot Asaël: `Ga toch van me weg! Of moet ik je neerslaan? Maar hoe zou ik dan je broer Joab onder ogen kunnen komen?'
Toen Asaël hem nog niet met rust wilde laten, stak Abner hem het eind van zijn lans in de buik, zodat het er aan de andere kant weer uitkwam. Asaël stortte neer en stierf ter plaatse. En allen die bij de plek kwamen waar Asaël was neergestort en gestorven bleven daar stilstaan.
Maar Joab en Abisai gingen Abner achterna. Tegen zonsondergang waren ze bij de heuvel van Amma gekomen, ten oosten van Giach, op de weg naar de woestijn van Gibeon.
De Benjaminieten sloten zich bij Abner aan, zodat ze een strijdmacht vormden; ze vatten post op de post van de heuvel.
Toen riep Abner naar Joab: `Moet het zwaard dan maar blijven verslinden? Begrijpt u niet dat dit op een ramp uitloopt? Wanneer zult u het leger eindelijk bevel geven de achtervolging van zijn broeders te staken?'
Joab antwoordde: `Zowaar God leeft, had u dit maar eerder gezegd! Dan had het volk zich vanmorgen al teruggetrokken en de achtervolging van zijn broeders gestaakt.'
Toen liet Joab de bazuin blazen en heel het leger maakte halt; het achtervolgde de Israëlieten niet langer en staakte de strijd.
Abner en zijn mannen trokken heel die nacht lang door de Araba, staken de Jordaan over, volgden het gehele ravijn en bereikten Machanaim.
Toen Joab de achtervolging van Abner gestaakt had, verzamelde heel het leger zich; van de dienaren van David ontbraken er negentien. Asaël niet meegerekend.
Maar de dienaren van David hadden onder de Benjaminieten een slachting aangericht, zodat er bij de mannen van Abner driehonderdzestig doden waren.
Ze namen Asaël mee en begroeven hem in het graf van zijn vader te Betlehem. Daarna trokken Joab met zijn manschappen heel de nacht door, en toen het licht werd, waren ze in Hebron.
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge