HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
Samuël sprak tot de Israëlieten: `U ziet dat ik naar u geluisterd heb, naar alles wat u mij hebt gezegd, en dat ik een koning over u heb aangesteld.
Daar staat nu de koning die u voorgaat. Ik ben nu oud en grijs geworden en mijn zonen hebben hun plaats onder u. Vanaf mijn jonge jaren tot de dag van heden ben ik u voorgegaan.
Hier sta ik: leg nu over mij uw verklaring af ten overstaan van Jahwe en van zijn gezalfde. Heb ik ooit van iemand een rund afgenomen? Heb ik ooit van iemand een ezel afgenomen? Heb ik ooit iemand benadeeld of iemand verdrukt? Heb ik ooit van iemand een geschenk aangenomen om van hem iets door de vingers te zien? Dan zal ik het teruggeven.'
Maar de Israëlieten zeiden: `Neen, u hebt ons niet benadeeld, u hebt ons niet verdrukt en van niemand hebt u wat dan ook aangenomen.'
Toen sprak Samuël tot hen: `Jahwe is dus getuige en heden is ook zijn gezalfde getuige dat u niets van mij te vorderen hebt!' En zij antwoordden: `Zo is het!'
Nu zei Samuël tot het volk: `Jahwe is het die Mozes en A„ron heeft doen optreden en uw vaderen uit Egypte heeft geleid.
Welnu, stelt u op, dan zal ik, ten overstaan van Jahwe, u als uw rechter alle weldaden voorhouden die Jahwe u en uw vaderen heeft bewezen.
Toen Jakob in Egypte gekomen was en uw vaderen tot Jahwe riepen, zond Jahwe Mozes en A„ron, die uw vaderen uit Egypte leidden en hun hier een woonplaats gaven.
Maar uw vaderen vergaten Jahwe, hun God; daarom leverde Hij hen over aan Sisera, de legeraanvoerder van Hasor, aan de Filistijnen en aan de koning van Moab, die de strijd met hen aanbonden.
Toen riepen zij weer tot Jahwe en zeiden: Wij hebben gezondigd, want wij hebben Jahwe verlaten en de Ba„ls en Astarten gediend; bevrijd ons toch uit de macht van onze vijanden, en wij zullen U dienen.
Daarop zond Jahwe Jerubbaal, Bedan, Jefta en Samuël, en bevrijdde u uit de macht van uw vijanden rondom, zodat u veilig kon wonen.
Maar toen u Nachas, de koning van de Ammonieten, op u af zag komen, hebt u, terwijl Jahwe uw God toch uw koning is, tot mij gezegd: Een koning moet over ons heersen!
Welnu, daar staat dan de koning, die u gewild hebt, om wie u gevraagd hebt. Jahwe heeft hem u gegeven.
Als u, zowel uzelf als de koning die over u heerst, Jahwe nu maar vreest, Hem dient, naar Hem luistert, zijn gebod niet veracht en Hem volgt!
Maar als u niet naar Jahwe luistert en als u zijn gebod veracht, dan zal zijn hand op u neerkomen, net als op uw vaderen.
Gaat nu staan en let op, want Jahwe zal voor uw ogen iets groots gaan doen.
Het is nu de tijd van de tarweoogst. Welnu, ik zal Jahwe aanroepen en Hij zal het laten donderen en regenen. Dan zult u zien en begrijpen, hoe verkeerd u tegenover Jahwe hebt gehandeld door een koning te vragen.'
Toen riep Samuël Jahwe aan en Jahwe liet het donderen en regenen, die dag,
zodat het volk diep ontzag kreeg voor Jahwe en ook voor Samuël. En het volk zei tot Samuël: `Bid voor uw dienaren tot Jahwe uw God dat het niet onze dood wordt, nu wij bij al onze zonden ook nog misdaan hebben door een koning te vragen.'
Maar Samuël zei tot het volk: `Ook al hebt u dit kwaad gedaan, u hoeft niet bevreesd te zijn, zolang u Jahwe niet verlaat en Hem dient met heel uw hart.
Verlaat Hem niet om achter nietswaardigheden aan te lopen: zij kunnen niet helpen en niet bevrijden, want ze zijn niets waard.
Jahwe zal zijn volk niet verwerpen, omwille van zijn grote naam, want Hij heeft besloten van u zijn volk te maken.
Er is ook geen sprake van dat ik tegen Jahwe zal zondigen door niet langer voor u te bidden. Ik zal u de goede en rechte weg blijven wijzen.
Maar u moet Jahwe vrezen en Hem trouw en met heel uw hart dienen; u ziet toch de grote dingen die Hij voor u gedaan heeft!
Volhardt u echter in uw boosheid, dan wordt u weggevaagd, u en uw koning!'
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge