HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
In Mispa hadden de Israëlieten gezworen dat niemand van hen zijn dochter aan een Benjaminiet ten huwelijk zou geven.
Toen ging het volk naar Betel, zette zich daar voor het aanschijn van Jahwe neer en weeklaagde met groot misbaar, tot de avond toe.
Ze zeiden: `Jahwe, God van Israël, hoe heeft het zover kunnen komen in Israël, dat er nu een stam van Israël ontbreekt?'
De volgende morgen bouwde het volk een altaar en ze droegen brand - en slachtoffers op.
Toen vroegen de Israëlieten: `Welke stam van Israël is niet naar de vergadering bij Jahwe gekomen?' Er was namelijk plechtig gezworen dat ieder die niet naar Jahwe in Mispa zou komen, ter dood zou gebracht worden.
De Israëlieten hadden medelijden met hun broeder Benjamin: `Nu is er een stam uit Israël weggesneden.
Kunnen wij nog iets doen om voor de overlevenden vrouwen te vinden, ook al hebben wij bij Jahwe gezworen dat wij onze dochters niet aan hen ten huwelijk geven?'
Daarom vroegen zij: `Welke stam van Israël is niet naar Jahwe in Mispa gekomen?' Het bleek dat van Jabes in Gilead niemand naar het kamp was gekomen, ter vergadering.
Het volk werd geteld: uit Jabes in Gilead was niemand aanwezig.
Daarop stuurde de vergadering er twaalfduizend strijdbare mannen heen, met het bevel: `Doodt de inwoners van Jabes in Gilead met het zwaard, ook de vrouwen en kinderen.
Zo moet u het doen: Alle mannen moet u met de ban slaan en ook de vrouwen die gemeenschap gehad hebben met een man.'
Onder de inwoners van Jabes in Gilead vonden zij vierhonderd huwbare meisjes die nog geen gemeenschap met een man gehad hadden. Die namen ze mee naar het kamp in Silo, in Kanaän.
Toen zond de hele vergadering mannen naar de Benjaminieten op de rots van Rimmon om met hen te onderhandelen en vrede te sluiten.
De Benjaminieten keerden daarop terug en zij kregen de vrouwen van Jabes in Gilead die in leven waren gelaten. Maar er waren niet genoeg vrouwen voor al de Benjaminieten.
Het volk had medelijden met Benjamin, omdat Jahwe een bres had geslagen in de stammen van Israël.
Daarom vroegen de oudsten in de vergadering: `Hoe kunnen wij de overlevenden aan vrouwen helpen, nu in Benjamin de vrouwen gedood zijn?'
Zij zeiden: `Het bezit van de overlevenden behoort aan Benjamin. Er mag geen stam uit Israël verdwijnen.
Maar wij mogen hun onze dochters niet ten huwelijk geven, nu Israël gezworen heeft: Vervloekt degene die aan een Benjaminiet een vrouw ten huwelijk geeft.'
Toen dachten ze aan het jaarlijkse feest ter ere van Jahwe in Silo. Silo ligt ten noorden van Betel, ten oosten van de weg Betel-sichem en ten zuiden van Lebona.
En zij droegen de Benjaminieten op: `Jullie gaan in de wijngaarden op de loer liggen
en als jullie de meisjes van Silo uit de stad zien komen om een rondedans uit te voeren, komen jullie te voorschijn. Dan grijpt ieder een meisje uit Silo en neemt haar als vrouw maar naar Benjamin.
En als hun vaders of broers zich bij ons komen beklagen, dan zeggen wij: Wees hun ter wille, want niet iedereen heeft in de oorlog een vrouw kunnen bemachtigen. En tenslotte hebt u ze niet zelf aan hen ten huwelijk gegeven en bezondigt u zich dus niet.'
De Benjaminieten deden dat. Ieder greep een van de dansende meisjes en zij namen die als hun vrouwen mee naar hun eigen gebied. Zij bouwden hun steden op en gingen er weer wonen.
Toen gingen de Israëlieten daar vandaan, ieder naar zijn eigen stam en familie. Zij gingen daar vandaan, ieder naar zijn eigen gebied.
In die tijd was er in Israël nog geen koning; iedereen deed wat hem goed leek.
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge