• Database vol kerkelijke documenten
  • Geloofsverdieping
  • Volledig in het Nederlands
  • Beheerd door vrijwilligers

Zoeken in kerkelijke documenten en berichten

x
Op zekere dag ging Simson naar Gaza; daar zag hij een hoer en ging bij haar binnen.
Toen het de inwoners van Gaza ter ore kwam dat Simson in de stad was, zetten zij overal posten uit en bleven de hele nacht bij de stadspoort op hem loeren. Zolang het nacht was, deden zij verder niets; zij dachten: `Als het morgenlicht komt vermoorden wij hem.'
Tot middernacht bleef Simson slapen, maar toen stond hij op, pakte de beide deuren van de stadspoort vast, met de twee deurposten, rukte ze los, met grendel en al, en droeg ze op zijn schouders naar de top van de berg tegenover Hebron.
Enige tijd later werd hij verliefd op een vrouw uit het Sorekdal die Delila heette.
De vorsten van de Filistijnen gingen naar die vrouw toe en zeiden: `Probeert u er eens achter te komen wat het geheim is van zijn grote kracht, en hoe wij hem kunnen overmeesteren om hem in de boeien te slaan en machteloos te maken; dan krijgt u elfhonderd sikkel zilver van ieder van ons.'
Delila zei dus tegen Simson: `Toe, vertel me toch wat het geheim is van je grote kracht. Waarmee zou men je moeten boeien om je machteloos te maken?'
Simson antwoordde: `Als men mij bindt met zeven verse pezen die nog niet zijn gedroogd, dan ben ik even zwak al ieder ander.'
De vorsten van de Filistijnen bezorgden haar zeven verse pezen die nog niet gedroogd waren. Daarmee bond zij hem vast,
terwijl enkele mannen zich in het vertrek verborgen hielden. Toen riep zij tot Simson: `Daar zijn de Filistijnen!' Maar hij rukte de touwen stuk; ze knapten af als een vlasstreng die vuur ruikt. En het geheim van zijn kracht bleef verborgen.
Toen zei Delila tot Simson: `Je hebt me voor de gek gehouden. Je hebt me belogen! Zeg me nu toch waarmee je geboeid zou moeten worden.'
Hij antwoordde: `Als men mij stevig bindt met nieuwe koorden, die nog niet zijn gebruikt, dan ben ik even zwak als ieder ander.'
Delila nam dus nieuwe koorden en bond hem daarmee, terwijl enkele mannen zich in het vertrek verborgen hielden. Toen riep zij: Simson! Daar zijn de Filistijnen!' Maar hij rukte de koorden van zijn armen, alsof het draadjes waren.
Toen zei Delila tot Simson: `Je hebt me weer voor de gek gehouden! Je hebt me weer belogen! Zeg toch waarmee je geboeid zou moeten worden.' Hij antwoordde: `Je moet de zeven vlechten van het weefgetouw halen.'
Zij zette dus zijn vlechten vast aan een pin van de weefstoel en riep: `Simson! De Filistijnen!' Hij werd wakker en rukte de pin los, met schering en al.
Toen zei Delila: `Je zegt wel dat je van mij houdt, maar in je hart geef je niets om mij. Dit is nu al de derde keer dat je me voor de gek houdt en me niet vertelt wat het geheim van je grote kracht is.'
Toen zij hem bleef lastig vallen en dag in dag uit maar aanhield, kon hij het niet meer harden
en vertelde hij haar eerlijk: `Mijn hoofdhaar is nog nooit afgeschoren, omdat ik aan God gewijd ben, van de moederschoot af. Als mijn haren worden afgeschoren verlies ik mijn kracht en ben ik even zwak als ieder ander. `
Delila begreep dat hij het haar eerlijk verteld had. Zij liet de vorsten van de Filistijnen roepen en zei hun: `Nu moet u komen, want nu heeft hij het eerlijk verteld.' Zij kwamen naar haar toe en hadden het geld bij zich.
Nadat zij Simson op haar knieën had laten inslapen, riep zij iemand binnen om de zeven vlechten van zijn hoofdhaar af te scheren. Zo slaagde zij er in, hem machteloos te maken en was hij zijn kracht kwijt.
Zij riep: `Simson! Daar zijn de Filistijnen!' Hij werd wakker en dacht: `Ik kom er wel uit, net als de vorige keren; ik schud ze wel van mij af.' Hij wist niet dat Jahwe van hem geweken was.
De Filistijnen grepen hem, staken hem de ogen uit, brachten hem naar Gaza en legden hem met twee bronzen kettingen vast. In de gevangenis moest hij de molen draaien.
Zijn hoofdhaar begon weer te groeien, zodra het was afgeschoren.
De vorsten van de Filistijnen kwamen bijeen om een plechtig offer te brengen aan hun god Dagon en om feest te vieren; ze zeiden: `Onze god heeft Simson, onze vijand, aan ons overgeleverd!'
De mensen gingen naar Simson kijken; zij loofden hun god en zeiden: `De grote vijand die ons land verwoestte en velen van ons gedood heeft, is door onze god aan ons overgeleverd.'
Toen zij in vrolijke stemming waren gekomen zeiden ze: `Ga Simson halen om voor ons op te treden.' Zij haalden Simson uit de gevangenis en hij trad voor hen op. Toen zij hem daarna tussen de zuilen zetten,
zei hij tegen de knecht die hem bij de hand hield: `Laat mij los; ik houd mij wel vast aan de zuilen waarop de tempel rust.'
De tempel was vol mannen en vrouwen, en ook alle vorsten van de Filistijnen waren er; en op het dak bevonden zich ongeveer drieduizend mannen en vrouwen die naar het optreden van Simson keken.
Toen riep Simson Jahwe aan: `Jahwe, mijn Heer, gedenk mij! O God, geef mij nog een keer mijn kracht terug en laat mij met een slag mij beide ogen op de Filistijnen wreken.'
Daarop tastte Simson naar de twee middelste zuilen waar de tempel op rustte en steunde met zijn rechterhand tegen de ene zuil en met zijn linkerhand tegen de andere.
Terwijl hij dacht: `Laat mij maar met de Filistijnen sterven,' duwde hij uit alle macht, en de tempel stortte in, op de vorsten en op al het volk dat zich daar bevond. Zo deed hij bij zijn dood meer mensen sterven dan tijdens heel zijn leven.
Zijn verwanten, zijn hele familie, kwamen het lijk halen en begroeven het in het graf van zijn vader Manoach tussen Sora en Estaol. Twintig jaar was Simson rechter geweest over Israël.

Document

Naam: HEILIGE SCHRIFT
Willibrordvertaling 1975
Soort: Heilige Schrift
Datum:
Copyrights: © 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge
Bewerkt: 7 november 2019

Opties

Internetadres
Startpagina van dit document
Inhoudsopgave van dit document
RK Documenten wordt mogelijk gemaakt door donaties van gebruikers.
© 1999 - 2024, Stg. InterKerk, Schiedam, test