HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
De engel van Jahwe begaf zich van Gilgal naar Bokim en sprak `Ik heb u uit Egypte geleid en u gebracht naar het land dat Ik aan uw vaderen onder ede beloofd had, met de woorden: Nooit zal Ik mijn verbond met u verbreken.
Maar dan moogt gij mij ook geen verbond sluiten met de bewoners van dat land en moet gij hun altaren omver halen. Gij hebt echter niet naar mijn stem geluisterd. Hoe hebt gij dat kunnen doen?
Daarom verzeker Ik u: Ik zal de bewoners van het land niet voor u verdrijven; zij zullen u verdrukken, en hun goden zullen een valstrik voor u worden.'
Toen de engel dit tot de Israëlieten gezegd had, begonnen zij luid te weeklagen.
Daarom heet die plaats Bokim. Zij brachten daar offers aan Jahwe.
Nadat Jozua de vergadering had ontbonden, gingen de Israëlieten naar het gebied dat hun was toegewezen en namen het land in bezit.
Zolang Jozua leefde en zolang er na zijn dood nog oudsten waren, die getuigen waren geweest van de grote dingen die Jahwe voor Israël gedaan had, bleef het volk Jahwe dienen..
Maar Jozua, de zoon Van Nun, de dienaar van Jahwe, kwam te sterven, op de leeftijd van honderdtien jaar.
Hij werd begraven in zijn eigen gebied te Timnat-cheres, in het bergland van Efraim, ten noorden van de berg Gaas.
Ook zijn tijdgenoten werden met hun voorvaderen verenigd. Toen kwam er een nieuwe generatie, die niets meer wist van Jahwe, en die niet had meegemaakt dat Hij voor Israël gedaan had.
Toen begonnen de Israëlieten te doen wat Jahwe mishaagt. Zij vereerden de Baäls
en verlieten Jahwe, de God van hun vaderen, die hen uit Egypte geleid had. Zij liepen achter andere goden aan, goden van de volken uit hun omgeving; zij bogen zich voor hen neder en krenkten Jahwe.
Zij verlieten Jahwe en vereerden Baäl en de Astarten.
Toen ontbrandde de toorn van Jahwe tegen Israël. Hij leverde hen over aan plunderaars die hen beroofden en gaf hen prijs aan hun tegenstanders rondom, zodat zij niet langer tegen hun vijanden waren opgewassen.
Alles wat zij ondernamen mislukte, omdat Jahwe tegen hen was, zoals Hij gezegd en gezworen had. Maar telkens als de nood het hoogst was
liet Jahwe rechters optreden, die hen uit de greep van de plunderaars bevrijdden.
Maar ook aan hun rechters bleven zij niet luisteren. Ontuchtig liepen zij achter andere goden aan en bogen zich voor hen neer. Al heel gauw weken zij weer af van de weg die hun voorvaderen gevolgd hadden: die hadden gehoorzaamd aan de geboden van Jahwe; zij deden dat niet.
Als Jahwe een rechter liet optreden, stond hij de rechter bij, zolang die leefde. Jahwe bevrijdde hen uit de macht van hun vijanden, want als zij zuchtten onder het juk van hun vervolgers en verdrukkers, kreeg Hij weer medelijden met hen.
Maar nauwelijks was de rechter gestorven, of zij vervielen opnieuw tot zonden, erger nog dan hun vaderen. Zij liepen achter andere goden aan, vereerden die en bogen zich voor hen neer. Zij weigerden hardnekkig met die vroegere praktijken en gewoonten te breken.
In zijn toorn zei Jahwe tot Israël: `Omdat dit volk het verbond dat Ik met hun vaderen gesloten heb niet nakomt en niet naar mijn stem luistert,
zal Ik geen van de volken meer verdrijven die bij de dood van Jozua nog over waren.
Zo zal Ik Israël op de proef stellen om te zien of zij de weg van Jahwe blijven gaan, zoals hun voorvaderen.'
Jahwe heeft die volken met rust gelaten; Hij verdreef hen niet onmiddellijk en leverde hen niet aan Jozua over.
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge