HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
Adonisedek, de koning van Jeruzalem, hoorde dat Jozua Ai had ingenomen en met de ban had geslagen, en het dus op dezelfde manier had behandeld als Jericho en zijn koning, en dat de inwoners van Gibeon vriendschap met de Israëlieten hadden gesloten, zodat ze in hun gebied konden blijven.
De schrik sloeg hem om het hart, want Gibeon was een grote stad, even groot als een koningsstad, groter dan Ai, en het beschikte over dappere soldaten.
Daarom zond Adonisedek, de koning van Jeruzalem, aan Hoham, de koning van Hebron, aan Piram, de koning van Jarmut, aan Jafia, de koning van Lakis, en aan Debir, de koning van Eglon, deze boodschap:
`Komt mij helpen om Gibeon te verslaan, want het heeft vriendschap gesloten met Jozua en de Israëlieten.'
Daarop trokken de vijf Amoritische koningen gezamenlijk op: de koning van Jeruzalem, de koning van Hebron, de koning van Jarmut, de koning van Lakis en de koning van Eglon, ieder met zijn leger. Zij sloegen het beleg voor Gibeon en deden aanvallen op de stad.
Toen zonden de inwoners van Gibeon een boodschap naar Jozua, in het kamp bij Gilgal: `Laat uw dienaren niet in de steek! Kom met spoed naar ons toe en bevrijd ons. Help ons, want de Amoritische koningen van het bergland zijn gezamenlijk tegen ons opgerukt.'
Daarop trok Jozua vanuit Gilgal op met heel het leger en alle keurtroepen.
En Jahwe sprak tot Jozua: `Wees niet bang voor hen: Ik lever hen aan u over. Niemand van hen zal u kunnen weerstaan.'
Na een nachtelijke mars vanuit Gilgal deed Jozua een onverwachte aanval op de vijanden
en Jahwe bracht hen voor Israël in verwarring. Zo brachten de Israëlieten hun bij Gibeon een zware nederlaag toe, achtervolgden hen de berghelling op naar Bet-choron en bleven hen bestoken tot bij Azeka en Makkeda.
Toen zij, vluchtend voor Israël, op de steile afdaling van Bet-choron gekomen waren, liet Jahwe uit de hemel grote stenen op hen neerhagelen, die hen doodden. Dat duurde tot Azeka toe. Er stierven er meer door de hagelstenen dan de Israëlieten met het zwaard konden doden.
Op die dag, toen Jahwe de Amorieten aan de Israëlieten overleverde, heeft Jozua tot Jahwe gesproken en hij heeft in tegenwoordigheid van de Israëlieten gezegd: `Zon, sta stil bij Gibeon, en gij, maan, bij Ajjalons dal.'
En de zon was stil en de maan bleef staan, terwijl het volk zijn vijand afstrafte. Staat het zo niet geschreven in het Boek van de Rechtvaardige? De zon bleef midden aan de hemel staan en haastte zich niet onder te gaan, ongeveer een hele dag.
Nooit, noch vroeger noch later, is er een dag geweest, waarop Jahwe zo naar de stem van een mens heeft geluisterd. Waarlijk, het was Jahwe die voor Israël streed.
Toen keerde Jozua met alle Israëlieten terug naar het kamp bij Gilgal.
De vijf koningen, die op de vlucht waren geslagen, verborgen zich in een grot bij Makkeda.
Men berichtte Jozua: `De vijf koningen zijn gevonden: ze zitten in een grot bij Makkeda.'
Toen zei Jozua: `Rol dan grote stenen voor de ingang van de grot en zet er wachtposten bij.
Blijft echter de vijand achtervolgen; vernietigt hun achterhoede en geeft hun geen kans om hun steden te bereiken. Jahwe heeft hen aan u overgeleverd.'
Nadat Jozua met de Israëlieten de Amorieten een verpletterende nederlaag had toegebracht en de vluchtelingen die waren ontkomen hun versterkte steden bereikt hadden,
keerde heel het volk behouden naar Jozua terug, in het kamp bij Makkeda. Niemand roerde zijn tong meer tegen de Israëlieten, tegen wie dan ook.
Toen beval Jozua: `Maakt de ingang van de grot vrij en brengt de vijf koningen uit de grot bij mij.'
Zij brachten dus de vijf koningen uit de grot bij hem: de koning van Jeruzalem, de koning van Hebron, de koning van Jarmut, de koning van Lakis en de koning van Eglon.
Toen men die koningen bij Jozua gebracht had, liet hij alle Israëlieten bijeenroepen en sprak tot de aanvoerders van de soldaten, die met hem meegetrokken waren: `Komt hier en zet uw voet op de nek van deze koningen.' Zij kwamen en zetten hun voet op hun nek.
Toen zei Jozua: `Weest niet bang of ontsteld; weest moedig en sterk: zo zal Jahwe doen met alle vijanden tegen wie u oorlog moet voeren.'
Daarop liet Jozua de koningen doodslaan en aan vijf palen ophangen. Daar bleven ze hangen tot de avond.
Tegen zonsondergang nam men hen op bevel van Jozua van de palen af, wierp hen in de grot waar ze zich verborgen hadden en stapelde grote stenen voor de opening van de grot. Ze liggen er tot op de huidige dag.
Ook Makkeda heeft Jozua op die dag ingenomen. Hij joeg stad en koning over de kling, sloeg hen en alle levende wezens in de stad met de ban en liet niemand ontkomen. De koning van Makkeda behandelde hij op dezelfde wijze als de koning van Jericho.
Van Makkeda trok Jozua met heel Israël naar Libna en viel de stad aan.
En Jahwe leverde ook haar met haar koning aan Israël over. Jozua joeg de stad met al haar levende wezens over de kling en liet niemand ontkomen en behandelde zijn koning op dezelfde wijze als de koning van Jericho.
Van Libna trok Jozua met heel Israël naar Lakis; hij belegerde en bestormde de stad.
En Jahwe leverde Lakis aan Israël over. Jozua nam het op de tweede dag in en joeg de stad met al haar levende wezens over de kling, juist zoals hij met Libna gedaan had.
Horam, de koning van Gezer, was uitgerukt om Lakis te ontzetten, maar Jozua versloeg ook hem en zijn leger zo, dat er niemand ontkwam.
Van Lakis trok Jozua met heel Israël naar Eglon; hij belegerde en bestormde de stad.
Zij namen haar nog dezelfde dag in, joegen haar over de kling en Jozua sloeg op diezelfde dag al haar levende wezens met de ban, zoals hij het ook bij Lakis gedaan had.
Van Eglon trok Jozua met heel Israël naar Hebron. Zij bestormden de stad,
namen haar in en joegen haar, haar koning, haar onderhorige steden en alle levende wezens in de stad over de kling. Jozua liet niemand ontkomen, evenals bij Eglon; hij sloeg de stad en al haar levende wezens met de ban.
Toen keerde Jozua zich met heel Israël tegen Debir. Hij bestormde de stad
en veroverde haar, evenals de onderhorige steden, en nam de koning gevangen. Zij joegen hen over de kling en sloegen al haar levende wezens met de ban; Jozua liet niemand ontkomen. Zoals hij Hebron en Libna en hun koningen behandeld had, zo behandelde hij ook Debir en zijn koning.
Zo veroverde Jozua het hele land: het bergland, de Negeb, het laagland en de duinstreek en hij doodde alle koningen. Hij liet niemand ontkomen en alles wat leefde sloeg hij met de ban, zoals Jahwe de God van Israël had bevolen.
Jozua versloeg hen van Kadesbarnea tot Gaza, heel Gosen, tot Gibeon toe.
Van al die koningen en hun gebieden heeft Jozua zich met een slag meester gemaakt, want Jahwe, de God van Israël, streed voor Israël.
Tenslotte keerde Jozua met heel Israël naar het kamp bij Gilgal terug.
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge