• Database vol kerkelijke documenten
  • Geloofsverdieping
  • Volledig in het Nederlands
  • Beheerd door vrijwilligers

Zoeken in kerkelijke documenten en berichten

x
Toen de koningen van de Amorieten ten westen van de Jordaan en de koningen van de Kanaänieten in de kuststreek hoorden, dat Jahwe de Jordaan voor de Israëlieten had drooggelegd totdat zij naar de overkant getrokken waren, sloeg hun de schrik om het hart; zij hadden geen moed meer om nog tegen de Israëlieten te strijden.
In die tijd sprak Jahwe tot Jozua: `Ge moet stenen messen maken om de Israëlieten opnieuw, voor de tweede keer, te besnijden.'
Jozua liet dus stenen messen maken en besneed de Israëlieten bij de Voorhuidenheuvel.
De reden waarom Jozua hen besneed was deze: Alle strijdbare mannen, die uit Egypte waren getrokken, waren tijdens de tocht uit Egypte onderweg in de woestijn gestorven.
Bij het vertrek uit Egypte was heel het volk wel besneden, maar allen die onderweg in de woestijn waren geboren, waren niet besneden.
Veertig jaar lang immers hadden de Israëlieten in de woestijn gezworven, totdat niemand meer in leven was van al de strijdbare mannen, die uit Egypte waren getrokken en die niet naar de stem van Jahwe hadden geluisterd. Jahwe had gezworen, dat deze mannen niet het land van melk en honing zouden zien, dat Hij aan hun vaderen onder ede beloofd had.
Jahwe had hun zonen in hun plaats gesteld en deze zonen liet Jozua nu besnijden; zij waren nog onbesneden, omdat men ze onderweg niet besneden had.
Nadat alle mannen besneden waren, bleven zij in het kamp tot zij waren genezen.
En Jahwe sprak tot Jozua: `Vandaag heb Ik de smaad van Egypte van u afgewenteld.' Daarom heet die plaats Gilgal, tot op de huidige dag.
Terwijl de Israëlieten in Gilgal gelegerd waren, vierden zij het paasfeest op de veertiende dag van de maand, in de avond, in de vlakte van Jericho.
En daags na pasen, juist op die dag, aten zij ongezuurd brood en geroosterd graan dat uit het land zelf afkomstig was.
De volgende dag hield het manna op; ze konden nu eten wat het land opbracht. Voortaan kregen de Israëlieten geen manna meer: gedurende dat jaar aten zij datgene wat Kanaän opbracht.
Toen Jozua zich in de omgeving van Jericho bevond, zag hij plotseling een man voor zich staan, met een getrokken zwaard in zijn hand. Hij ging op hem af en vroeg: `Bent u een van ons of en van de vijand?'
De man antwoordde: `Geen van beide; ik ben de aanvoerder van het leger van Jahwe. Daarom ben ik gekomen.' Toen wierp Jozua zich vol eerbied ter aarde en vroeg: `Wat komt mijn heer zijn dienaar zeggen?'
De aanvoerder van het leger van Jahwe antwoordde: Doe uw sandalen uit, want de plaats waar gij staat is heilig.' En Jozua deed het.

Document

Naam: HEILIGE SCHRIFT
Willibrordvertaling 1975
Soort: Heilige Schrift
Datum:
Copyrights: © 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge
Bewerkt: 7 november 2019

Opties

Internetadres
Startpagina van dit document
Inhoudsopgave van dit document
RK Documenten wordt mogelijk gemaakt door donaties van gebruikers.
© 1999 - 2024, Stg. InterKerk, Schiedam, test