HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
Een man mag niet trouwen met een vrouw van zijn vader; hij mag het dek van zijn vader niet opslaan.
Iemand die door kneuzing is ontmand of wiens lid is afgesneden, heeft geen toegang tot de gemeente van Jahwe.
Een bastaard heeft geen toegang tot de gemeente van Jahwe; zelfs zijn nakomelingen tot in het tiende geslacht hebben er geen toegang.
Ammonieten en Moabieten hebben geen toegang tot de gemeente van Jahwe; zelfs hun nakomelingen tot het tiende geslacht hebben er geen toegang, nu niet en nooit niet.
Want toen gij uit Egypte zijt getrokken, zijn zij onderweg niet met eten en drinken naar u toegekomen, en zij hebben Bileam, zoon van Beor, uit Petor in Aram-naharaim gehuurd om u te vervloeken.
Maar Jahwe uw God heeft niet naar Bileam willen luisteren en de vloek tot een zegen gemaakt, omdat Hij u liefhad.
Zolang ge leeft, moogt ge geen vriendschap of vrede met hen zoeken. 8 Edomieten moogt ge niet verafschuwen, want zij zijn uw broeders. Egyptenaren moogt ge niet verafschuwen, want gij zijt vreemdelingen geweest in hun land.
Hun nakomelingen hebben in het derde geslacht toegang tot de gemeente van Jahwe.
Wanneer gij tegen uw vijanden optrekt en een kamp opslaat, moet ge u hoeden voor alles wat onbehoorlijk is.
Ieder van u, die tengevolge van een nachtelijk gebeuren onrein is, moet het kamp verlaten en buiten blijven.
Bij het vallen van de avond moet hij zich wassen en na zonsondergang mag hij het kamp weer betreden.
Buiten het kamp moet er een gelegenheid zijn, waar ge heen kunt gaan.
Bij uw uitrusting moet ge een schop hebben, en als ge buiten het kamp uw behoefte doet, moet ge daarmee een kuiltje graven en uw uitwerpselen bedekken.
Want Jahwe uw God gaat rond door uw kamp om u te beschermen en uw vijanden aan u uit te leveren. Uw kamp moet dus heilig zijn. Jahwe mag niets onbehoorlijks bij u opmerken; anders zou Hij zich van u afwenden.
Een slaaf die bij zijn heer is weggelopen en bij u komt moogt ge niet aan zijn heer uitleveren.
Hij mag in uw land blijven wonen, in de stad waaraan hij de voorkeur geeft. Ge moogt hem niet hard behandelen.
Een Israƫlitische man of vrouw mag zich niet lenen voor godsdienstige ontucht.
Bij het inlossen van uw geloften moogt ge geen hoerengeld of hondenloon in de tempel van Jahwe uw God brengen. Want van beiden heeft Hij een afschuw.
Ge moogt van uw broeder geen rente eisen, niet van geld, niet van levensmiddelen of van iets anders dat hij leent.
Ge moogt wel rente vragen van een buitenlander, maar niet van uw broeder. Dan zal Jahwe uw God u zegenen bij al uw ondernemingen, in het land dat gij in bezit gaat nemen.
Wanneer ge een gelofte doet aan Jahwe uw God, moogt ge de inlossing daarvan niet uitstellen, want hij eist die toch van u op en dan rust er schuld op u.
Als ge geen geloften aflegt, rust er geen schuld op u; maar als ge eenmaaliets beloofd hebt, moet ge die belofte ook nakomen en volbrengen,
want ge hebt die gelofte aan Jahwe uw God gedaan uit vrije wil en met eigen mond.
Wanneer ge door een wijngaard van uw naaste komt, moogt ge druiven eten zoveel ge wilt, maar er geen meenemen.
Wanneer ge door een korenveld van uw naaste komt, moogt ge wel met de hand aren plukken, maar niet de sikkel slaan in het te velde staand gewas.
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge