HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
Om de zeven jaar moet gij een kwijtschelding houden.
Bij deze kwijtschelding gaat het als volgt: Ieder die iets aan zijn naaste heeft geleend, moet hem die schuld kwijtschelden. Hij mag zijn naaste of broeder niet tot betaling dwingen, omdat er een kwijtschelding ter ere van Jahwe is uitgeroepen.
Een buitenlander moogt ge tot betaling dwingen, maar wat uw broeder voor u heeft, moet ge hem kwijtschelden.
Er zullen bij u trouwens geen armen zijn, want Jahwe uw God zal u overvloedig zegenen in het land dat Hij u in eigendom geeft,
als ge tenminste gehoor geeft aan wat Jahwe uw God zegt, en al de geboden nauwgezet volbrengt die ik u heden opleg.
De zegen van Jahwe uw God zal o u rusten, zoals Hij beloofd heeft. Gij zult aan veel volken leningen verstrekken, maar zelf niets behoeven te lenen. Gij zult over veel volken heersen, maar zij zullen niet heersen over u.
Is in een of andere stad van het land, dat Jahwe uw God u schenkt, een van uw broeders tot armoede vervallen, dan moet ge niet hard zijn voor uw arme broeder en uw beurs niet voor hem dichthouden.
Ge moet die integendeel wijd opendoen en hem alles lenen wat hij tekort komt.
En laat bij u niet de lage gedachte opkomen, dat het zevende jaar, het jaar van de kwijtschelding, nabij is, zodat ge geen medelijden toont met uw arme broeder en hem niets leent. Want beroept hij zich tegen u op Jahwe, dan wordt gij schuldig bevonden.
Geef met milde hand en met een blij gemoed. Als gij dat doet, zal op al het werk dat gij onderneemt de zegen rusten van Jahwe uw God.
Armen zullen er altijd blijven in het land; juist daarom gebied ik u: doe uw beurs wijd open voor uw behoeftige en arme landgenoot.
Wanneer uw broeder, een Hebreeuwse man of vrouw, zich als slaaf aan u verkoopt, moet hij u zes jaar dienen, maar het zevende jaar moet ge hem vrij laten heengaan.
En bij de vrijlating moogt gij hem niet met lege handen laten heengaan.
Ge moet hem geschenken meegeven van uw schapen, uw dorsvloer en uw perskuip, naargelang Jahwe uw God u heeft gezegend.
Bedenk dat gij zelf slaaf zijt geweest in Egypte en dat Jahwe uw God u verlost heeft. Daarom geef ik u vandaag dit gebod.
Zegt hij echter: `Ik wil bij u niet weg,' omdat hij van u en van uw familie is gaan houden en omdat hij het goed bij u had,
dan moet gij zijn oor met een priem aan de deur steken en zal hij voor altijd uw slaaf zijn. Voor uw slavin geldt hetzelfde.
Het mag u niet hard vallen hem vrij te laten: zes jaar heeft hij het dubbele loon van een dagloner voor u verdiend en de zegen van Jahwe uw God zal daardoor rusten op alles wat gij doet.
Iedere mannelijke eerstgeborene van uw runderen en uw schapen moet gij toewijden aan Jahwe uw God. Gij moogt met het eerstgeborene van uw runderen geen arbeid verrichten en het eerstgeborene van uw schapen niet scheren.
Gij moet deze dieren ieder jaar met uw familie eten bij Jahwe, op de plaats die Hij uitkiest.
Als een dier een ernstig gebrek heeft, als het kreupel of blind is of iets van dien aard, moogt gij het niet als slachtoffer aan Jahwe uw God opdragen.
Dan kunt gij er thuis van eten, of gij rein zijt of niet, net als bij een hert of een gazel. Alleen het bloed moogt ge niet eten; dat moet gij als water weg laten lopen.
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge