HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
Daarna zijn wij opnieuw de woestijn in getrokken in de richting van de Rietzee, zoals Jahwe mij had opgedragen, en lange tijd zijn wij om het seïrgebergte heengetrokken.
Toen heeft Jahwe mij gezegd:
`Ge zijt lang genoeg om dit gebergte heengetrokken, ga nu naar het noorden
en geef het volk dit bevel: Gij komt nu dwars door het gebied van uw broeders, de zonen van Esau die in seïr wonen. Zij zullen bang voor u zijn, maar ge moet er wel voor zorgen
geen strijd met hen aan te gaan, want Ik zal u van hun land zelfs geen voetbreed geven: aan Esau immers heb Ik het seïrgebergte in eigendom gegeven.
Het voedsel dat ge nodig hebt moet ge tegen betaling van hen kopen, en het drinkwater eveneens.
Gij weet toch dat Jahwe uw God alles wat gij doet gezegend heeft: Hij heeft voor u gezorgd op uw tocht door die grote woestijn; al die veertig jaren is Jahwe uw God met u geweest, zodat het u aan niets heeft ontbroken.'
Zo zijn wij dan langs onze broeders getrokken, langs de zonen van Esau die in seïr wonen, zonder op de weg te komen die vanuit Elat en Esjon-geber door de Araba loopt. Daarop zijn wij een andere richting uitgegaan en door de woestijn van Moab getrokken. 9 Jahwe heeft mij toen gezegd: `Val de Moabieten niet aan en begin geen oorlog tegen hen, want Ik zal u van hun land niets in eigendom geven.
Vroeger woonden daar Emieten, een groot en talrijk volk; zij waren even lang als de Enakieten.
Evenals de Enakieten rekende men hen tot de Refaieten, maar de Moabieten noemden hen Emieten.
In seïr woonden vroeger Chorieten, maar de zonen van Esau hebben hen verdreven en uitgeroeid en zich daar in hun plaats gevestigd, juist zoals de Israëlieten gedaan hebben met het land dat Jahwe hun in eigendom heeft gegeven.
Steek nu de Zered over.' Wij zijn de Zered overgestoken.
Onze tocht vanaf Kadesbarnea tot het oversteken van de Zered had achtendertig jaar geduurd, zo lang dat de generatie weerbare mannen geheel uit het kamp was verdwenen, zoals Jahwe had gezworen.
Jahwe had ook ingegrepen om hen tot de laatste man uit het kamp te doen verdwijnen.
Toen al die weerbare mannen door de dood uit het volk waren verdwenen,
`Ge trekt nu bij Ar de grens van Moab over
en komt dan in de buurt van de Ammonieten. Ge moogt hen niet aanvallen en geen oorlog tegen hen beginnen, want Ik zal u van hun land niets in eigendom geven.
Ook dit werd als gebied van de Refaieten beschouwd, die daar vroeger gewoond hebben. Bij de Ammonieten heetten zij Zamzummieten.
Zij waren een groot en talrijk volk, en even lang als de Enakieten; maar Jahwe had hen voor de Ammonieten weggevaagd, zodat dezen hen verdreven en zich daar in hun plaats gevestigd hebben.
Voor de zonen van Esau die in seïr wonen had Jahwe hetzelfde gedaan: voor hen heeft Hij de Chorieten weggevaagd, zodat zij hen verdreven en tot op heden in hun plaats wonen.
Zo is het ook de Awwieten vergaan die woonden in de dorpen tot Gaza toe; de Kaftorieten, uit Kaftor afkomstig, hebben hen weggevaagd en zich daar in hun plaats gevestigd.
Trek nu verder, de Arnon over. Sichon, de Amoritische koning van Chesbon, lever Ik met zijn land aan u over. Begin de verovering en bind de strijd met hen aan.
Vandaag begin Ik bij alle volken onder de hemel angst en schrik voor u te verspreiden: degenen die van u horen zullen voor u beven en sidderen.'
Toen heb ik vanuit de Kedemotwoestijn boden gezonden naar Sichon, de koning van Chesbon, met dit vredesvoorstel:
`Laat mij door uw land trekken. Ik zal de heerbaan volgen en er rechts noch links van afwijken.
Verkoop mij tegen betaling het voedsel en het drinkwater dat ik nodig heb. Ik vraag van u alleen dat u mij te voet door uw land laat trekken,
zoals ook de zonen van Esau die in seïr wonen, dat hebben toegestaan. Dan kan ik de Jordaan oversteken naar het land dat Jahwe onze God ons schenkt.'
Maar Sichon, de koning van Chesbon, heeft ons geen doortocht willen verlenen; Jahwe uw God had zijn gemoed verhard en zijn hart verstokt om hem aan u over te leveren, zoals het ook is gebeurd.
Daarop heeft Jahwe mij gezegd: `Nu ga Ik Sichon en zijn land aan u overgeven. Begin de verovering en neem het land in bezit.'
En toen Sichon zelf met heel zijn leger tegen ons was uitgetrokken, in de richting van Jahas,
heeft Jahwe onze God hem aan ons overgeleverd; wij hebben hem verslagen met zijn zonen en zijn hele legermacht.
Al zijn steden hebben wij in die dagen veroverd; een voor een hebben wij ze met de ban geslagen, vrouwen en kinderen, zonder iemand in leven te laten.
Maar het vee hebben we buitgemaakt met alles wat er in de veroverde steden te plunderen viel.
Vanaf Aroer aan de oever van de Arnon en de stad in het dal tot Gilead toe heeft geen enkele stad ons kunnen weerstaan: Jahwe onze God heeft ze allemaal aan ons overgeleverd.
Alleen tegen het land van de Ammonieten, heel het gebied langs de Jabbok en de steden in het bergland, zijt gij niet opgetrokken, omdat Jahwe onze God dat verboden had.
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge