HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
`Wreek de Israëlieten op de Midjanieten. Daarna zult gij met uw voorvaderen verenigd worden.'
Toen sprak Mozes tot het volk: `Laat een deel van uw mannen zich uitrusten voor de strijd tegen Midjan om de wraak van Jahwe aan Midjan te voltrekken.
Van elke stam van Israël moet gij duizend man in het veld brengen.'
Zo werden uit elke stam van Israël duizend man gerecruteerd, twaalfduizend weerbare mannen.
Toen liet Mozes hen uitrukken, duizend van elke stam, samen met Pinechas, de zoon van de priester Eleazar, die de heilige voorwerpen en de signaaltrompetten bij zich droeg.
Zij trokken ten strijde tegen de Midjanieten zoals Jahwe aan Mozes had bevolen, en doodden alle mannen.
Bij de slachtoffers bevonden zich ook de koningen van Midjan: Ewi, Rekem, Sur, Chur en Reba, vijf koningen van Midjan: ook Bileam, zoon van Beor, doodden zij met het zwaard.
De vrouwen en kinderen van Midjan namen zij gevangen en zij maakten zich meester van al hun runderen en schapen en heel hun bezit.
De steden in hun gebied en al hun kampementen staken zij in brand.
Alle goederen en heel de buit aan mensen en dieren namen zij mee
en brachten de gevangenen en de buitgemaakte goederen bij Mozes, de priester Eleazar en de gemeenschap van de Israëlieten in het kamp, in de vlakte van Moab aan de Jordaan bij Jericho.
Mozes, de priester Eleazar en alle leiders van de gemeenschap gingen hun buiten het kamp tegemoet.
Maar Mozes werd kwaad op de bevelhebbers, de aanvoerders van duizend en honderd, die van de krijgstocht terugkwamen.
Mozes vroeg hun: `Hebt u de vrouwen in leven gelaten?
Zij zijn het juist geweest die de Israëlieten te Peor tot ontrouw verleid hebben op raad van Bileam, zodat een plaag de gemeenschap van Jahwe trof.
Dood daarom alle jongens en ook alle vrouwen die met een man gemeenschap gehad hebben.
Maar de meisjes die nog geen gemeenschap met een man gehad hebben, kunt u in leven laten.
Zeven dagen lang moet u buiten het kamp blijven en ieder die iemand gedood heeft of een gesneuvelde aangeraakt, moet zich op de derde en de zevende dag reinigen; dat geldt voor uzelf en voor de krijgsgevangenen.
Ook alle kleren, alle voorwerpen, alwat uit geitehaar is vervaardigd en alle voorwerpen van hout moet u reinigen.'
De priester Eleazar zei tot de mannen die aan de strijd hadden deelgenomen: Dit schrijft de wet voor, die Jahwe aan Mozes heeft gegeven:
Goud en zilver, brons, ijzer, tin en lood,
alles wat tegen het vuur bestand is, moet gij door het vuur halen. Dan is het na zuivering met reinigingswater weer rein. Maar alles wat niet tegen het vuur bestand is, moet gij door het water halen.
Op de zevende dag moet gij uw kleren wassen, dan zijt gij weer rein en moogt gij weer in het kamp komen.'
`Met de priester Eleazar en de familiehoofden van de gemeenschap moet gij tellen wat er aan mensen en dieren is buitgemaakt
en daarvan moet gij de ene helft geven aan de mannen die aan de strijd hebben deelgenomen, de andere helft aan de rest van de gemeenschap.
Leg de mannen die aan de strijd hebben deelgenomen, een schatting voor Jahwe op van een op de vijfhonderd van de mensen, de runderen, de ezels en de schapen.
Gij moet dat van hun aandeel afhouden en als schatting voor Jahwe aan de priester Eleazar geven.
Van het aandeel van de overige Israëlieten moet ge zowel van de mensen als van de runderen, de ezels en de schapen, van alle dieren, een op de vijftig afhouden en die aan de levieten geven die dienst doen bij de woning van Jahwe.'
Mozes en de priester Eleazar deden wat Jahwe aan Mozes had bevolen.
Afgezien van de goederen die het krijgsvolk bemachtigd had, bedroeg de buit zeshonderdvijfenzeventigduizend schapen,
tweeënzeventigduizend runderen,
eenenzestigduizend ezels,
tweeëndertigduizend mensen, vrouwen die nog geen gemeenschap met een man gehad hadden.
De helft, het aandeel van degenen die aan de strijd hadden deelgenomen bedroeg dus driehonderdzevenendertigduizendvijfhonderd schapen
waarvan zeshonderdvijfenzeventig als schatting voor Jahwe;
zesendertigduizend runderen waarvan tweeënzeventig als schatting voor Jahwe;
dertigduizendvijfhonderd ezels waarvan eenenzestig als schatting voor Jahwe;
zestienduizend mensen, waarvan tweeëndertig als schatting voor Jahwe.
Mozes gaf deze schatting, het deel van Jahwe, aan de priester Eleazar, zoals Jahwe aan Mozes bevolen had.
De andere helft die Mozes bestemd had voor de Israëlieten die niet ten strijde waren getrokken
bedroeg eveneens driehonderdzevenendertigduizendvijfhonderd schapen,
zesendertigduizend runderen,
dertigduizendvijfhonderd ezels
en zestienduizend mensen.
Van de helft voor de Israëlieten hield Mozes een op de vijftig af, zowel van mensen als van dieren, en gaf die - zoals Jahwe aan Mozes had bevolen - aan de levieten die dienst doen bij de woning van Jahwe.
Toen traden de bevelhebbers, de aanvoerders van duizend en honderd, op Mozes toe
en zeiden: `Uw dienaren hebben een telling gehouden van de mannen die onder ons bevel stonden en niet een van hen wordt vermist.
Daarom bieden wij de gouden voorwerpen die ieder van ons heeft buitgemaakt, armbanden, gespen, vingerringen, oorringen en halssieraden als gave aan Jahwe aan om bij Jahwe verzoening voor ons te bewerken.'
Mozes en de priester Eleazar namen de gouden voorwerpen in ontvangst.
Het goud dat de aanvoerders van de duizend en honderd als gave aan Jahwe aanboden, woog in totaal zestienduizendzevenhonderdvijftig sikkel.
Het krijgsvolk had ook op eigen gelegenheid geplunderd.
Mozes en de priester Eleazar namen van de aanvoerders van duizend en honderd het goud in ontvangst en brachten het naar de tent van de samenkomst, als een herinnering aan de Israëlieten bij Jahwe.
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge