HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
Jahwe zei tot Aäron: Gijzelf, uw zonen en uw familie, draagt de verantwoordelijkheid voor wat in het heiligdom verkeerd wordt gedaan. Gij draagt met uw zonen de verantwoordelijkheid voor de fouten in de priesterlijke bediening.
Maar laat ook uw broeders, de stam Levi, de stam van uw vader, naderen tot de tent met de verbondsakte om zich bij u aan te sluiten en u met uw zonen behulpzaam zijn bij de tent met de verbondsakte.
Zij kunnen u helpen door dienst te doen bij de tent, maar tot de heilige voorwerpen en het altaar mogen zij niet naderen, want dat zal de dood betekenen voor hen en voor u.
Zij moeten zich bij u aansluiten en een taak volbrengen bij de tent van de samenkomst naar gelang de dienst het vraagt. Een onbevoegde mag u niet komen helpen.
De taak bij het heiligdom en bij het altaar moet gijzelf blijven vervullen; dan zal geen toorn de Israëlieten treffen.
Bij dezen zonder Ik uw broeders, de levieten, van de Israëlieten af. Zij zijn aan Jahwe afgestaan om dienst te doen bij de tent van de samenkomst en zij staan tot uw beschikking.
Maar gij met uw zonen moet alle priesterlijke handelingen aan het altaar en achter voor voorhangsel verrichten. Daar ligt uw werk. Uw priesterlijke taak is een geschenk dat Ik u geef. De onbevoegde die er zich in mengt, moet gedood worden.
Jahwe zei tot Aäron: De zorg voor mijn aandeel in alle heilige gaven van de Israëlieten vertrouw Ik u bij dezen toe. Ik schenk die aan u en uw zonen als een blijvend recht, op grond van uw zalving.
Van de hoogheilige gaven, voorzover zij niet verbrand worden, is het volgende voor u: al de meeloffers, de zondeoffers en de schuldoffers die men Mij teruggeeft; als hoogheilig komen zij u en uw zonen toe,
en als hoogheilig moet gij ze eten. Alle mannelijke personen mogen ervan eten en gij moet ze als heilig behandelen.
Gij krijgt ook dit nog. Van alle gaven van de Israëlieten die met uitgestrekte handen worden aangeboden geef Ik een vast deel aan u, aan uw zonen en aan uw dochters, als een blijvend recht. Ieder van uw huisgenoten mag daarvan eten, als hij maar rein is.
Het beste van de olie en het beste van de most en het koren, het puik van alles wat zij aan Jahwe afstaan, Ik geef het allemaal aan u.
De eerstelingen van al hun veldvruchten zijn voor u. Ieder van uw huisgenoten mag ervan eten, als hij maar rein is.
Alwat in Israël door de ban gewijd is, is voor u.
Alle eerstgeborenen van mens of dier die men Jahwe aanbiedt, zijn voor u. Maar de eerstgeborene van de mensen moet gij steeds laten loskopen; ook het eerstgeborene van onreine dieren moet gij laten loskopen.
Zodra de eerstgeborene een maand oud is, moet gij hem laten loskopen voor een bedrag van vijf sikkel zilver in heilige munt, twintig gera de sikkel.
Maar het eerstgeborene van een rund, schaap of geit moogt gij niet laten loskopen, want zij zijn heilig. Hun bloed moet gij op het altaar sprenkelen en hun vet in rook doen opgaan als een offer, als een geurige gave die Jahwe behaagt.
Het vlees van die dieren is voor u, evenals de borst die gij Mij aanbiedt, en de rechterschenkel.
Van alle heilige gaven geef Ik u, uw zonen en uw dochters een vast deel als een blijvend recht. Het geldt bij Jahwe als een altijddurend verbond met zout bekrachtigd, voor u en evenzo voor uw nageslacht.
Jahwe zei tot Aäron: Gij zult geen grondbezit hebben en geen deel van het land krijgen zoals zij; Ik ben uw aandeel en uw bezit onder de Israëlieten.
Aan de levieten ken Ik bij deze alle tienden in Israël als eigendom toe, om het werk te belonen dat zij verrichten bij de tent van de samenkomst.
De Israëlieten immers mogen de tent van de samenkomst niet meer naderen, want dan zouden zij schuld op zich laden en sterven.
Het werk bij de tent van de samenkomst moet door de levieten gedaan worden. Zij dragen daarvoor de verantwoordelijkheid. Dit is een eeuwige wet voor al uw geslachten. Grondbezit onder de Israëlieten zullen de levieten niet krijgen.
De tiende die de Israëlieten aan Jahwe afdragen, ken Ik hun als eigendom toe. Daarom heb Ik bepaald, dat zij geen eigen stuk grond krijgen, zoals de overige Israëlieten.
Zeg aan de levieten: Wanneer gij van de Israëlieten de tiende ontvangt, die Ik u als eigendom heb toegekend, dan moet gij daarvan een vast deel aan Jahwe afdragen, een tiende van de tiende.
Het aandeel dat gij afdraagt, zal op een lijn gesteld worden met de tiende van het koren van de dorsvloer en van de inhoud van de perskuip.
Zo moet ook gij van al de tienden die gij van de Israëlieten ontvangt, uw deel aan Jahwe afdragen. Gij moet dat deel voor Jahwe aan de priester Aäron geven.
Van de beste stukken die u gegeven worden, moet gij een vast deel als heilige gave aan Jahwe afdragen.
Zeg hun: wanneer gij, levieten, de beste stukken afdraagt, zullen die op een lijn gesteld worden met het beste van de opbrengst van dorsvloer en perskuip.
Op alle plaatsen moogt gij met uw gezinnen de tienden eten, want het is uw loon, een vergoeding voor uw werk bij de tent van de samenkomst,
en wanneer gij dan de beste stukken daarvan afdraagt, treft u in dezen geen schuld. Dan ontwijdt gij de heilige gaven van de Israëlieten niet en zult gij niet sterven.
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge