HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
Geef de Israëlieten opdracht zuivere gestoten olijfolie te brengen voor de verlichting, om de luchter altijd brandend te houden.
Aäron moet deze in de tent van de samenkomst, voor het voorhangsel waarachter de verbondsakte ligt, van de avond tot de morgen altijd brandend houden voor Jahwe. Dat is een blijvende wet, al uw geslachten door.
Hij moet de lampen plaatsen op de luchter van zuiver goud, om ononderbroken voor Jahwe te branden.
Van bloem moet gij twaalf broden bakken, elk van twee issaron.
Die moet gij in twee rijen van zes voor Jahwe op de tafel van zuiver goud leggen.
Bij elke rij moet gij zuivere wierook doen. Zo wordt het brood een heilig teken, een offergave voor Jahwe.
Elke sabbat moet men verse broden voor Jahwe neerleggen uit naam van de Israëlieten; dat is een blijvende verplichting.
De broden komen toe aan Aäron en zijn zonen; zij moeten ze eten op een heilige plaats, want ze zijn hoogheilig. Dat is hun blijvend deel van de offergaven voor Jahwe.
Een zeker iemand, de zoon van een Israëlitische moeder en een Egyptische vader, mengde zich eens onder de Israëlieten. In het kamp raakte hij slaags met een Israëliet.
Toen de zoon van de Israëlitische vrouw begon te vloeken en de naam verwenste, bracht men hem bij Mozes. Zijn moeder heette Selomit; zij was een dochter van Dibri, uit de stam Dan.
Hij werd gevangen gezet, in afwachting van de beslissing van Jahwe.
En Jahwe sprak tot Mozes:
Breng de man, die mij verwenst heeft, buiten het kamp. Allen die het gehoord hebben, moeten hun hand op zijn hoofd leggen; daarna moet heel de gemeenschap hem stenigen.
En tot de Israëlieten moet gij zeggen: Ieder die zijn God verwenst, zal daarvoor boeten.
Wie de naam van Jahwe vervloekt, moet ter dood gebracht worden: heel de gemeenschap moet hem stenigen. Zowel de geboren Israëliet als de vreemdeling die de naam heeft vervloekt, moet ter dood gebracht worden.
Ieder die een mens doodslaat, moet ter dood gebracht worden, en wie een dier doodslaat, moet het vergoeden:
een leven voor een leven.
Wie een volksgenoot letsel toebrengt, moet zelf ondergaan wat hij de ander aandeed:
een wond voor een wond, een oog voor een oog, een tand voor een tand; het letsel dat hij de ander toebracht, moet hijzelf ondergaan.
Wie een dier doodslaat, moet het vergoeden, maar wie een mens doodslaat, moet ter dood gebracht worden.
Hetzelfde recht geldt voor de vreemdeling en voor de geboren Israëliet. Ik ben Jahwe uw God.
Nadat Mozes dit had meegedeeld, brachten de Israëlieten de man, die Jahwe verwenst had, buiten het kamp en stenigden hem. De Israëlieten deden wat Jahwe aan Mozes had geboden.
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge