HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
Nadab en Abihu, zonen van Aäron, namen hun vuurpan, deden er vuur in en legden er wierook op. Zij brachten vuur voor Jahwe, dat niet beantwoordde aan zijn voorschriften.
Toen ging er van Jahwe een vuur uit, dat hen verteerde. Zo vonden zij voor Jahwe de dood.
En Mozes zei tot Aäron: `Dit bedoelde Jahwe toen Hij zei: Die tot Mij naderen ervaren mijn heiligheid, en van mijn heerlijkheid is heel het volk getuige.' Aäron werd er stil van.
Toen riep Mozes Misaël en Elsafan, de zonen van Uzziël, een oom van Aäron, en zei: `Kom hier, draag je broeders het heiligdom uit, buiten het kamp.'
Zij kwamen en droegen hen, in hun tunieken gewikkeld, buiten het kamp, zoals Mozes had opgedragen.
Mozes sprak tot Aäron en zijn zonen Eleazar en Itamar: `Laat je hoofdhaar niet loshangen en scheur je kleren niet. Anders sterven jullie en barst zijn toorn los tegen heel de gemeenschap. Laat jullie broeders, het hele huis van Israël, treuren over de vuurgloed die Jahwe heeft ontstoken.
Verlaat de ingang van de tent der samenkomst niet; dat zou jullie dood zijn, want op jullie rust nog de zalfolie van Jahwe.'
`Wanneer gij of uw zonen opgaan naar de tent van de samenkomst, moogt ge geen wijn of sterke drank drinken, anders sterft gij. Dat is een blijvend voorschrift, al uw geslachten door.
Want het is uw taak te onderscheiden tussen heilig en profaan, tussen onrein en rein,
en de Israëlieten te onderrichten in alle wetten, die Jahwe hun door Mozes verkondigd heeft.'
Mozes zei tot Aäron en tot Eleazar en Itamar, de zonen van Aäron die nog in leven waren: `Wat er na het opdragen van de offergave aan Jahwe van het meeloffer over is, moogt gij, zonder zuurdeeg, bij het altaar opeten: het is hoogheilig.
Gij moet het op een heilige plaats eten; gij en uw zonen hebben recht op dit deel van de offergave voor Jahwe. Zo is het mij bevolen.
Maar het borststuk, dat gij als gewijd deel hebt afgezonderd, en de schenkel die is afgestaan, moogt gij, uw zonen zowel als uw dochters, eten op elke reine plaats, want dit deel van de slachtoffers der Israëlieten komt u en uw geslacht rechtens toe.
De schenkel die wordt afgestaan, en het borststuk dat als gewijd deel wordt afgezonderd, moet men tegelijk met het vet dat geofferd wordt, aanbrengen om ze voor Jahwe als gewijd deel af te zonderen. Dan komen ze krachtens een blijvend recht aan u en uw zonen toe. Zo heeft Jahwe het bevolen.'
Toen Mozes naar de bok van het zondeoffer vroeg, ontdekte hij dat die al verbrand was. Woedend vroeg hij aan Eleazar en Itamar, de zonen van Aäron die nog in leven waren:
`Waarom hebben jullie het zondeoffer niet op een heilige plaats gegeten? Het was toch hoogheilig en Jahwe had het aan jullie gegeven om de schuld van de gemeenschap weg te nemen door, staande voor Jahwe, de verzoening voor haar te voltrekken.
Nu het bloed van het offerdier niet binnen het heiligdom was gebracht, hadden jullie het daar moeten eten, zoals ik bevolen had.'
Aäron zei tegen Mozes: `Mijn zonen hebben vandaag al een zondeoffer en een brandoffer opgedragen en u weet wat mij is overkomen. Zou ik dan vandaag dat zondeoffer hebben moeten eten? Zou Jahwe dat hebben goedgekeurd?'
Toen Mozes dat gehoord had, was hij tevreden.
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge