HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
Mozes hoedde de kudde van zijn schoonvader Jetro, de priester van Midjan. Eens dreef hij de kudde tot ver in de woestijn en kwam hij bij de berg van God, de Horeb.
Toen verscheen hem de engel van Jahwe, in een vuur dat opvlamde uit een doornstruik. Mozes keek toe en zag dat de doornstruik in lichter laaie stond en toch niet verbrandde.
Hij dacht: `Ik ga er op af om dat vreemde verschijnsel te onderzoeken. Hoe komt het dat die doornstruik niet verbrandt?'
Jahwe zag hem naderbij komen om te kijken. En vanuit de doornstruik riep God hem toe: `Mozes, Mozes.' `Hier ben ik,' antwoordde hij.
Toen sprak Jahwe: `Kom niet dichterbij en doe uw sandalen uit, want de plaats waar gij staat is heilige grond.'
En Hij vervolgde: `Ik ben de God van uw vader, de God van Abraham, de God van Isaak en de God van Jakob.' Toen bedekte Mozes zijn gezicht want hij durfde niet naar God op te zien.
Jahwe sprak: `Ik heb de ellende van mijn volk in Egypte gezien, de jammerklachten om zijn onderdrukkers gehoord; ja, Ik ken zijn lijden.
Ik daal af om mijn volk te bevrijden uit de macht van Egypte, om het weg te leiden uit dit land naar een land dat goed en ruim is, een land van melk en honing, het gebied van de Kanaänieten, Hethieten, Amorieten, Perizzieten, Chiwwieten en Jebusieten.
Het geweeklaag van de Israëlieten is nu tot Mij doorgedrongen en Ik heb ook gezien hoezeer de Egyptenaren hen onderdrukken.
Ga er dus heen, Ik zend u naar Farao. Gij moet mijn volk, de Israëlieten, uit Egypte leiden.'
Maar Mozes sprak tot God: `Wie ben ik dat ik naar Farao zou gaan en dat ik de Israëlieten uit Egypte zou leiden?'
God antwoordde hem: `Ik zal u bijstaan, en dit is het teken dat Ik het ben die u zendt: als gij het volk uit Egypte hebt geleid, zult ge mij vereren op deze berg.'
Maar Mozes sprak opnieuw tot God: `Als ik nu bij de Israëlieten kom en hun zeg: De God van uw vaderen zendt mij tot u, en zij vragen: Hoe is zijn naam? wat moet ik dan antwoorden?'
Toen sprak God tot Mozes: `Ik ben die is.' En ook: `Dit moet gij de Israëlieten zeggen: Hij-is zendt mij tot u.'
Bovendien zei God tot Mozes: `Dit moet ge de Israëlieten zeggen: Jahwe, de God van uw vaderen, de God van Abraham, de God van Isaak en de God van Jakob, zendt mij tot u. Dit is mijn naam voor altijd. Zo moet men Mij aanspreken, alle geslachten door.
Ga nu op weg, roep de oudsten van Israël bijeen en zeg hun: Jahwe, de God van uw vaderen, is mij verschenen, de God van Abraham, Isaak en Jakob, met deze boodschap: Ik draag zorg voor u, want Ik zie wat men u in Egypte aandoet.
Daarom heb Ik besloten: Ik zal u uit de ellende van Egypte wegvoeren naar het land van de Kanaänieten, Hethieten, Amorieten, Perizzieten, Chiwwieten en Jebusieten, een land van melk en honing.
Zij zullen luisteren naar wat gij zegt. Dan moet ge met de oudsten van Israël naar de koning van Egypte gaan en hem zeggen: Jahwe, de God van de Hebreeën, is tot ons gekomen. Laat ons daarom drie dagreizen ver de woestijn ingaan om offers op te dragen aan Jahwe onze God.
Ik weet dat de koning van Egypte u niet zal laten vertrekken, als geen sterke hand hem dwingt.
Daarom zal Ik mijn hand opheffen en Egypte treffen met allerlei wondertekenen die Ik er zal verrichten. Dan zal hij u wel laten gaan.
En Ik zal de Egyptenaren gunstig stemmen tegenover dit volk; als ge dan wegtrekt gaat ge niet met lege handen.
Laten alle vrouwen hun buren en huisgenoten vragen om gouden en zilveren sieraden en om kleding. Die moet ge uw zonen en dochters aandoen en er Egypte van beroven.'
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge