HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
Jakob ontbood zijn zonen en sprak:
'Komt bij elkaar, ik ga jullie zeggen wat jullie wacht in de dagen die komen.
Komt nu bijeen en luister, zonen van Jakob,
luistert naar Israël, jullie vader.
Ruben, jij bent mijn eerstgeborene,
de eerste vrucht van mijn mannenkracht.
Vooraanstaan moest je in hoogheid,
vooraanstaan in macht;
maar onstuimig ben je als water,
je zult niet vooraanstaan!
Want het bed van je vader heb je bestegen,
de legerstee van zijn bijvrouw onteerd.
Simeon en Levi zijn broers van elkaar,
hun messen zijn moordtuig!
Bij hen wil mijn ziel niet te rade gaan;
waar zij bijeen zijn, laat ik mij niet zien.
In hun woede hebben zij mannen vermoord,
in hun moedwil die stieren verminkt.
Vervloekt hun woede, zo hevig;
vervloekt hun drift, zo wild!
Verdelen zal ik hen over Jakob,
hen over Israël verstrooien!
Juda, jou prijzen je broers;
jouw hand drukt de nek van je vijanden neer,
voor jou staan de zoons van je vader gebogen.
De welp van een leeuw is Juda;
met roof ben je opwaarts gekomen, mijn zoon!
Hij vlijt zich neer,
hij ligt als een leeuw,
als de koning der dieren;
wie waagt hem te wekken?
Van Juda zal de scepter niet wijken,
de staf niet verdwijnen tussen zijn voeten,
totdat hij verschijnt die hem voeren mag;
hem zijn de volken gehoorzaam.
Aan de wijnstok bindt hij zijn ezel,
aan de wingerd zijn edele volbloed;
hij wast zijn gewaad in de wijn,
in het bloed van de druiven zijn mantel.
Zijn ogen zijn donkerder dan wijn,
zijn tanden witter dan melk.
Zebulon woont aan de zeekant,
hij woont aan het strand bij de schepen,
zijn flank leunt aan tegen Sidon.
Issakar is een bonkige ezel,
die neerligt tussen zijn lasten.
Hij ziet hoe heerlijk de rust is
en hoe lieftallig het land;
hij buigt zijn schouders om lasten te torsen,
en wordt een slaaf, die werkt onder dwang.
Dan is rechter over zijn volk,
als een van Israëls stammen.
Een slang op de weg moet Dan zijn,
een adder op het pad,
hij bijt het paard in de hiel
en de wagenmenner slaat achterover.
Op uw redding hoop ik, Jahwe!
Gad: een troep valt hem aan,
maar hij zit hen op de hielen!
Aser: rijk is zijn brood;
heerlijke spijzen biedt hij de vorsten.
Naftali is een uitgelaten hinde,
die schone jongen werpt.
Een jonge stier is Jozef,
een jonge stier bij een bron,
die door de heining van zijn graaswei breekt.
De boogschutters hebben hem getergd
hem uitgedaagd en strijd met hem gezocht.
Maar hun bogen werden gebroken door de Bestendige,
de spieren van hun handen gescheurd
door de handen van Jakobs Machtige,
door Hem die zijn herder heet, Israëls rots.
De God van je vader zal je helpen;
God Almachtig zal je zijn zegen schenken:
de zegen van de hemel boven,
de zegen van de diepten beneden,
de zegen van de borsten en de schoot.
Je vaders zegen gaat verder nog
dan de zegeningen van de oude bergen,
dan het heerlijkste van de eeuwige heuvels.
Op Jozefs hoofd kome die zegen,
op de schedel van hem,
de gewijde onder zijn broers.
Benjamin is een verscheurende wolf,
in de morgen verslindt hij zijn prooi,
in de avond verdeelt hij zijn buit.'
Dat zijn al de stammen van Israël, twaalf in getal, met de zegen die hun vader over hen heeft uitgesproken: aan ieder van hen gaf hij een eigen zegen.
Daarna gaf hij hun de volgende opdracht: `Als ik met mijn voorvaderen verenigd word, begraaf mij dan bij mijn vaderen in de grot op de akker van de Hethiet Efron,
in de grot op de akker van Makpela, ten oosten van Mamre, in Kanaän. Het is de akker die Abraham als eigen begraafplaats van de Hethiet Efron gekocht heeft.
Daar zijn Abraham en zijn vrouw Sara begraven, daar zijn Isaak en zijn vrouw Rebekka bijgezet, en daar heb ik Lea begraven.
De akker met de grot die erop ligt is gekocht van de Hethieten.'
Toen Jakob zijn zonen deze laatste opdracht gegeven had, trok hij zijn voeten terug op het bed, gaf de geest en werd met zijn voorvaderen verenigd.
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge