• Database vol kerkelijke documenten
  • Geloofsverdieping
  • Volledig in het Nederlands
  • Beheerd door vrijwilligers

Zoeken in kerkelijke documenten en berichten

x
De volgende morgen kuste Laban zijn zonen en dochters vaarwel, gaf hun zijn zegen en keerde naar zijn woonplaats terug.
Toen Jakob zijn reis voortzette, kwamen hem engelen van God tegemoet.
En zodra hij die bemerkte, zei Jakob: `Het is hier de legerplaats van God.' Daarom noemde hij die plaats Machanaim.
Nu zond Jakob boden voor zich uit naar zijn broer Esau in Seir, het gebied van Edom,
met de opdracht: `Dit moeten jullie aan mijn heer Esau zeggen: Zo spreekt uw dienaar Jakob: Ik heb bij Laban gewoond en ben daar tot nu toe gebleven.
Ik heb runderen, ezels en schapen, slaven en slavinnen verworven. Ik laat u dit weten om bij mijn heer een gunstig onthaal te vinden.'
Bij hun terugkeer zeiden de boden tot Jakob: `We zijn bij uw broer Esau geweest; hij is nu al met vierhonderd man naar u onderweg.'
Jakob schrok hevig, en in zijn angst verdeelde hij de mensen die bij hem waren, evenals de schapen, runderen en kamelen, in twee groepen.
Hij dacht: `Als Esau op de ene groep afkomt en die neerslaat, dan kan de andere tenminste ontkomen.'
En Jakob bad: `O God van mijn vader Abraham en God van mijn vader Isaak, Jahwe die mij gezegd hebt: Keer terug naar uw land en uw verwanten, en Ik zal u weldoen:
uw dienaar is al uw gunstbewijzen en al uw blijken van trouw niet waardig. Ik had alleen maar een stok, toen ik de Jordaan hier overtrok, en nu ben ik tot twee groepen uitgegroeid.
Maar red mij nu ook uit de greep van mijn broer Esau, want ik ben bang, dat hij mij met moeder en kinderen komt neerslaan.
Gij hebt mij toch beloofd: Ik zal u met weldaden overladen, en uw nageslacht zal Ik maken als het zand aan de zee, zo talrijk dat het niet te tellen is.'
En hij bracht daar de nacht door. Toen nam hij uit zijn bezit geschenken voor Esau:
tweehonderd geiten en twintig bokken, tweehonderd schapen en twintig rammen,
dertig zogende kamelen met hun jongen, veertig koeien en tien stieren, twintig ezelinnen en tien ezelshengsten.
Dat alles verdeelde hij in afzonderlijke kudden en vertrouwde die toe aan zijn knechten, met de opdracht: `Trek voor mij uit, maar met telkens een afstand tussen de kudden.'
en hij beval aan de voorste: `Als mijn broer Esau je tegenkomt en je vraagt bij wie je hoort, waarheen je gaat en van wie de dieren zijn die je voor je uitdrijft,
dan moet je zeggen: Van uw dienaar Jakob; zij zijn een geschenk voor mijn heer Esau. Hij zelf komt achter ons aan.'
Aan de tweede en de derde en aan allen die de leiding van de kudden hadden, gaf hij eveneens opdracht: `Zeg Esau hetzelfde, als jullie hem tegenkomen.
Zeg hem: Uw dienaar Jakob komt achter ons aan.' Want hij dacht: `Laat ik hem gunstig stemmen door geschenken te sturen; als ik hem daarna onder de ogen kom, zal hij mij misschien vriendelijk ontvangen.'
Zo gingen de geschenken vooruit, terwijl hijzelf die nacht nog in het kamp bleef.
Maar tijdens die nacht stond hij op en stak met zijn twee vrouwen, zijn twee slavinnen en zijn elf kinderen het wed van de Jabbok over.
Toen Jakob hen met zijn bezittingen over de rivier gebracht had,
bleef hij alleen achter. En een man worstelde met hem, tot het aanbreken van de dageraad.
Toen de man gewaar werd dat hij Jakob niet aankon, stootte hij hem bij de worsteling boven tegen de heup, zodat die ontwricht werd.
Daarop zei de man: `Laat mij gaan, want de dageraad is aangebroken.' Maar hij antwoordde: `Ik laat u niet gaan, wanneer gij mij niet zegent.'
Hij vroeg: `Hoe is uw naam?' Hij gaf ten antwoord: `Jakob.'
Toen zei hij: `Voortaan zult gij geen Jakob meer heten, maar Israƫl, want gij hebt met God gestreden en met mensen en gij hebt hen overwonnen.'
Nu vroeg Jakob: `Maak mij uw naam bekend.' Maar hij zei: `Waarom vraagt ge naar mijn naam?' Toen gaf hij hem ter plaatse zijn zegen.
Jakob noemde die plaats Peniel, `want - zo zei hij - ik heb God gezien van aangezicht tot aangezicht, en ik ben toch in leven gebleven.'
De zon ging op, zodra hij Peniel voorbij was. Sindsdien was hij mank aan zijn heup.
Vandaar dat de Israƫlieten tot op de huidige dag de spier die boven aan de heup ligt niet eten, omdat God Jakob boven tegen de heup, tegen de spier van het heupgewricht had gestoten.

Document

Naam: HEILIGE SCHRIFT
Willibrordvertaling 1975
Soort: Heilige Schrift
Datum:
Copyrights: © 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge
Bewerkt: 7 november 2019

Opties

Internetadres
Startpagina van dit document
Inhoudsopgave van dit document
RK Documenten wordt mogelijk gemaakt door donaties van gebruikers.
© 1999 - 2025, Stg. InterKerk, Schiedam, test