Zoeken in kerkelijke documenten en berichten

Heer, God van Israël, Gij hebt uw volk met sterke hand uit Egypte geleid, onder tekenen en wonderen, met grote macht, met opgestoken arm, en daardoor uw grote naam verworven.

Wij hebben gezondigd, goddeloos zijn wij geweest, Heer onze God, al uw voorschriften hebben wij overtreden.

Maar wend uw toorn van ons af, wij zijn toch al met zo weinigen overgebleven bij de volken waaronder Gij ons hebt verstrooid.

Heer, verhoor ons bidden en smeken, verlos ons om uwentwil en verleen ons de gunsten te verwerven van hen die ons hebben verbannen.

Dan zal de hele aarde weten dat Gij, Heer, onze God zijt; Israël en zijn nakomelingen dragen immers uw naam.

Heer, zie vanuit uw heilige woning op ons neer; luister naar ons

en open uw ogen; want niet de doden in de onderwereld eren de Heer of prijzen zijn rechtvaardigheid; hen is het leven ontnomen.

Maar mensen, vol droefheid, vernederd en zwak, met gebroken ogen en een hongerend hart, die eren U, Heer, en prijzen uw rechtvaardigheid.

Niet om de verdiensten van onze voorvaderen of onze koningen durven wij tot u bidden, Heer onze God,

want terecht hebt Gij uw grimmige toorn over ons laten komen, zoals Gij door uw dienaren, de profeten, voorzegd had: