Franjo Kardinaal Seper - 16 juni 1972
Het boetesacrament is door Christus de Heer ingesteld, opdat de gelovigen die hebben gezondigd door Gods barmhartigheid vergeving zouden verkrijgen van de belediging Hem aangedaan en tegelijk met de kerk zouden worden verzoend. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 11 Dit geschiedde, toen Hij aan de apostelen en hun wettige opvolgers de macht verleende de zonden te vergeven en te doen behouden. Vgl. Joh. 20, 22-23 De heilige kerkvergadering van Trente heeft plechtig verklaard, dat er voor een volledige en volmaakte vergeving van de zonden drie handelingen van de boeteling worden gevraagd die alle drie deel uitmaken van het sacrament, namelijk het berouw, de belijdenis en de voldoening; alsmede dat de vergeving door de priester een rechtshandeling is en dat het krachtens goddelijk recht noodzakelijk is de priester alle doodzonden afzonderlijk te belijden alsook de omstandigheden die het karakter van de zonden veranderen en die men zich na een nauwgezet gewetensonderzoek nog herinnert. Vgl. Concilie van Trente, 14e Zitting - De leer over het Sacrament van de Biecht, Sessio XIV - Doctrina de sacramento poenitentiae (25 nov 1551), 31.33-36. Denz.-Sch. 1704, 1706-1709 Verschillende plaatselijke bisschoppen zijn echter bezorgd over enerzijds de moeilijkheid van hun gelovigen individueel belijdenis af te leggen, vanwege de plaatselijk bestaande priesternood, anderzijds de theoretische dwalingen betreffende de leer van het boetesacrament en de toenemende neiging en ongegronde praktijk aan meerderen tegelijk de sacramentele absolutie toe te dienen, nadat allen te zamen slechts een algemene belijdenis hebben uitgesproken; daarom hebben zij de Heilige Stoel gevraagd het christenvolk volgens de eigenheid van het boetesacrament nog eens de voor een juist gebruik ervan noodzakelijke voorwaarden in herinnering te brengen en enige richtlijnen voor de huidige omstandigheden uit te vaardigen.
Na rijpe overweging van deze verzoeken verklaart deze heilige congregatie, rekening houdend met de Apostolische Penitentiarie
Instructie over de algemene absolutie (25 maart 1944), daarom het volgende:
De leer van het heilig concilie van Trente dient standvastig gehandhaafd te blijven en getrouw in praktijk te worden gebracht. De onlangs hier en daar opgekomen gewoonte, waarbij men veronderstelt, dat door een uitsluitend algemene of, zoals men zegt, gemeenschappelijke belijdenis aan het voorschrift de doodzonden sacramenteel te belijden teneinde vergeving te ontvangen, is voldaan, dient dus te worden verworpen. Behalve dat het om een goddelijk voorschrift gaat, zoals het Concilie van Trente heeft verklaard, komt de dwingende plicht hiertoe voort uit het hoogste welzijn van de zielen dat, zoals een eeuwenoude ervaring leert, door de individuele belijdenis wordt gewaarborgd, wanneer deze tenminste op de juiste wijze plaatsvindt en goed wordt begeleid. De individuele, volledige belijdenis en absolutie blijven de enige gewone wijze waarop de gelovigen zich met God en de kerk verzoenen, tenzij fysieke of morele onmogelijkheid van deze belijdenis ontslaat.
Het kan namelijk voorkomen, dat het vanwege bijzondere plaatselijke omstandigheden geoorloofd of zelfs noodzakelijk is een algemene absolutie uit te spreken over meerdere boetelingen tegelijk, zonder voorafgaande individuele belijdenis. Dit kan vooral gebeuren, wanneer er levensgevaar dreigt en de priester of de andere eventueel aanwezige priesters niet voldoende tijd hebben om van elke boeteling afzonderlijk de belijdenis te aanhoren. In dat geval bezit elke priester de faculteit om een algemene absolutie over meerderen tegelijk uit te spreken, met voorafgaan van een zeer korte aansporing om bij ieder een akte van berouw op te wekken, wanneer de tijd dit tenminste toelaat.
Buiten geval van levensgevaar is het geoorloofd een sacramentele absolutie uit te spreken over meerdere gelovigen tegelijk die slechts een algemene belijdenis hebben afgelegd, maar dan wel na een gepaste oproep tot boete, wanneer daar een ernstige noodzaak toe bestaat, namelijk wanneer het aantal boetelingen zó groot is, dat er niet genoeg biechtvaders voorhanden zijn om binnen een redelijke tijd ieders belijdenis behoorlijk te aanhoren, zodat de boetelingen lange tijd buiten eigen schuld van de sacramentele genade of de Heilige Communie verstoken zouden moeten blijven. Dit kan met name in missielanden voorkomen, maar ook elders, alsmede bij groepen personen waarin die noodzaak zich voordoet.
Dit is echter niet geoorloofd, wanneer er slechts een grote toeloop van boetelingen is, zoals bijvoorbeeld op een hoge feestdag of bij een bedevaart, maar er niettemin voldoende biechtvaders voorhanden zijn. Vgl. Heilig Officie, Diverse dwalingen aangaande de moraal, Errores varii de rebus moralibus (2 mrt 1679), 59. Denz.-Sch. 2159
De plaatselijke bisschoppen en, voor zover het hun aangaat, ook de priesters zijn er in geweten toe verplicht ervoor te waken, dat het aantal biechtvaders niet te klein wordt, doordat enkele priesters dit verheven ambt verwaarlozen Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over het leven en dienst van de priester, Presbyterorum Ordinis (7 dec 1965), 5.13 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over het herderlijk ambt van de bisschoppen in de Kerk, Christus Dominus (28 okt 1965), 30, omdat zij zich op tijdelijke zaken toeleggen ofwel op andere ambtsbezigheden die niet zo noodzakelijk zijn, zeker als ze evengoed door diakens of geschikte leken kunnen worden verricht.
Aan de plaatselijke bisschop komt het toe na overleg met de andere leden van de bisschoppenconferentie te beoordelen, of de hierboven nr. 3 genoemde voorwaarden zijn vervuld, en vervolgens vast te stellen, wanneer een algemene sacramentele absolutie kan worden verleend.
Wanneer er buiten de door de bisschop vastgestelde gevallen een ernstige noodzaak ontstaat de sacramentele absolutie aan meerderen tegelijk te verlenen, is de priester ertoe gehouden zich, zo vaak dat mogelijk is, van tevoren tot de plaatselijke bisschop te wenden, opdat de absolutie op geoorloofde wijze wordt verstrekt; is dit niet mogelijk, dan zal hij deze bisschop zo spoedig mogelijk van de gewezen noodzaak en de verleende absolutie op de hoogte stellen.
Willen de gelovigen van hun kant de vruchten plukken van de aan meerderen tegelijk verleende sacramentele absolutie, dan is beslist vereist, dat zij een goede gesteldheid bezitten, dat wil zeggen, dat ieder berouw heeft over zijn feilen en het voornemen maakt zich van deze zonden te onthouden, de gegeven ergernis weg te nemen en de toegebrachte schade te herstellen, en zich tegelijk voorneemt te gelegener tijd de zware zonden te belijden- die hij op dat ogenblik niet kan belijden. De priesters dienen de gelovigen zorgvuldig te onderhouden over deze gesteldheid en voorwaarden die voor de geldigheid van het sacrament zijn vereist.
Degenen wier zware zonden door een gemeenschappelijke absolutie worden vergeven, dienen een oorbiecht te houden, vóórdat zij opnieuw zo'n absolutie ontvangen, tenzij ze om een geldige reden daartoe worden verhinderd. Maar buiten het geval van morele onmacht zijn zij er beslist toe gehouden binnen het jaar te gaan biechten. Want ook voor hen geldt het voorschrift dat elke christen ertoe verplicht al de zonden, en met name de ernstige, die nog niet afzonderlijk mocht er, zijn gebiecht tenminste éénmaal per jaar voor de priester te belijden. Vgl. 4e Concilie van Lateranen, Hfd 21. Over het afleggen van de Biecht, de geheimhouding door de priester en het tenminste met Pasen te Communie gaan, Caput 21. De confessione facienda, et non revelanda a sacerdote, et saltem in Pascha communicando (11 nov 1215), 1. DH 812 Vgl. Concilie van Trente, 14e Zitting - De leer over het Sacrament van de Biecht, Sessio XIV - Doctrina de sacramento poenitentiae (25 nov 1551), 13-17.34-35. DH 1679-1683 en 1707-1708 Vgl. Heilig Officie, Diverse dwalingen aangaande de moraal, Errores doctrinae moralis laxioris (24 sept 1665), 11. DH 2031
De priesters dienen de gelovigen erop te wijzen, dat het hun die zich in geweten van een doodzonde bewust zijn, verboden is, wanneer er een biechtvader voorhanden is, met opzet of uit slordigheid de verplichting te verwaarlozen een individuele belijdenis af te leggen en te wachten tot er een gemeenschappelijke absolutie wordt verleend Vgl. Apostolische Penitentiarie, Instructie over de algemene absolutie (25 mrt 1944). (vgl. de instructie van 25 maart 1944 van de Heilige Apostolische Penitentiarie)
Om de gelovigen het nakomen van de verplichting tot individuele belijdenis te vergemakkelijken, dient ervoor te worden gezorgd, dat er in de kerken biechtvaders aanwezig zijn op vaste dagen en uren die voor de gelovigen gemakkelijk zijn.
Op verspreid liggende en afgelegen plaatsen waar de priester jaarlijks maar zelden kan komen, dient er een zodanige regeling te worden opgesteld, dat de priester, zo vaak hij komt, een afzonderlijke sacramentele belijdenis afneemt van een bepaalde groep boetelingen en anderen, wanneer de bovengenoemde voorwaarden vgl. n. 3 tenminste zijn vervuld, een algemene sacramentele absolutie verleent; en wel zó, dat alle gelovigen, indien mogelijk, tenminste éénmaal per jaar individueel kunnen biechten.
De gelovigen dienen er zorgvuldig op te worden gewezen, dat de liturgieviering en de gemeenschappelijke boeteviering van zeer groot nut zijn voor de voorbereiding op een vruchtbare belijdenis van de zonden en ter verbetering van hun levenswandel. Maar er moet voor worden gewaakt deze vormen van viering met de sacramentele belijdenis en absolutie te verwarren.
Wanneer de boetelingen tijdens zo'n viering een individuele belijdenis afleggen, dient elk voor zich de absolutie te ontvangen van de priester bij wie hij dit doet. Wordt de sacramentele absolutie aan meerderen tegelijk gegeven, dan dient dit steeds te geschieden volgens de speciale ritus die de Heilige Congregatie voor de goddelijke eredienst daarvoor heeft vastgesteld. Tot aan het verschijnen van deze nieuwe ritus dient men het huidige formulier van de sacramentele absolutie te gebruiken, maar dan uiteraard in het meervoud. Deze ritus dient steeds strikt gescheiden te worden gehouden van de misviering.
Degene die op een bepaald ogenblik ergernis verwekt onder de gelovigen kan niettemin samen met de anderen de sacramentele absolutie ontvangen, wanneer hij oprecht berouw heeft en het ernstige voornemen maakt aan de ergernis een eind te maken; de heilige communie mag hij echter eerst ontvangen, wanneer hij naar het oordeel van de biechtvader, tot wie hij zich vervolgens persoonlijk heeft gewend, de ergernis ook werkelijk heeft weggenomen.
Wat de absolutie van voorbehouden gevallen betreft, moet men zich aan de normen van het geldende recht houden en daarbij het tijdsverloop tot de eerstvolgende individuele belijdenis aanhouden.
De priesters mogen zich niet vermeten de gelovigen de veelvuldige biecht of 'devotie'-biecht te ontraden. Ze dienen hen integendeel te wijzen op de overvloedige vruchten daarvan voor het christelijk leven Vgl. Paus Pius XII, Encycliek, Over het mystieke lichaam van Christus en over de vereniging die wij daarin bezitten met Christus, Mystici Corporis Christi (29 juni 1943), 89 en zich steeds tot het afnemen daarvan bereid te tonen, zo vaak dit door de gelovigen redelijkerwijs wordt gevraagd. Men dient beslist te vermijden de individuele belijdenis uitsluitend tot de ernstige zonden beperkt te houden; dit zou de gelovigen immers van de beste vruchten van de belijdenis verstoken houden en hen die afzonderlijk te biecht gaan in een kwade roep stellen.
Wanneer aan bovengenoemde richtlijnen niet de hand wordt gehouden, dienen de algemene sacramentele absoluties als een ernstig misbruik te worden beschouwd. Al de pastores dienen zich hier zorgvuldig voor te hoeden, in het bewustzijn van hun verantwoordelijkheid voor de bescherming van het zielenheil en van de waardigheid van het Boetesacrament.
Tijdens een audiëntie die op 16 juni 1972 aan de hieronder genoemde kardinaal-prefect van de Heilige Congregatie voor de geloofsleer is verleend, heeft paus Paulus VI aan deze richtlijnen zijn bijzondere goedkeuring gehecht en opgedragen ze te publiceren. Rome, in het gebouw van de Heilige Congregatie voor de geloofsleer, 16 juni 1972.
FRANCISCUS kard. SEPER,
prefect
+ Paulus Philippe,
secretaris