H. Paus Johannes XXIII - 21 december 1961
PAX CHRISTI IN BONITATE Kerstboodschap 1961 |
|||
► | Het rijk van Christus: Bonitas |
Pax Christi in bonitate, dus.
Het eerste beeld, dat ons dan voor de geest komt, is het beeld van Hem die ons uitnodigt vanuit de kribbe in Bethlehem daarbij vooruitlopend op de ontmoetingen die wij met Hem zullen hebben wanneer Hij volwassen is, geëerd, en aangesproken als Rabbi, als Goddelijke Meester, door een ontroerde menigte, en wanneer Hij tot hen zal zeggen: "Discite a me quia mitis sum et humilis corde" (Mt. 11, 29). Deze stem uit de kribbe is de straling van de Bonitas van Jesus, waarvan Hij de levende substantie is, de goddelijke bron, en welke het algemeen leergezag voor de vrede is voor de gehele wereld.
Dit leergezag evenwel, dat zelf niet anders dan nederigheid en mildheid omvat, is gedurende al de eeuwen door een teken van tegenspraak en halsstarrige tegenstrijdigheid in de betrekkingen van de mensen onderling, gebleken.
Wanneer men de gebeurtenissen om zich heen gadeslaat zou men zeggen dat tegenwoordig schrik en angst een soort koorts en een opwindend gevoel van onbehagen veroorzaken. Misschien zijn velen zich dit niet direct bewust, men kan het evenwel voortdurend constateren in de onderlinge verhoudingen. Dit leidt tot een voortdurende verstoring van de huiselijke en maatschappelijke, burgerlijke en internationale betrekkingen.
Dit te constateren is des te meer bedroevend wanneer men bedenkt dat de Schepper in Zijn Voorzienigheid de mensen heeft voorbestemd elkander te begrijpen, te helpen en aan te vullen, in broederlijke samenwerking plannen te maken, geduldig te zoeken naar mogelijkheden om tot een vergelijk te komen en meningsverschillen op te lossen en om billijk de aardse goederen te verdelen. "Justitia duce, caritate comite, volgens de liefde van rechtvaardigheid." Paus Pius XII, Encycliek, Bij gelegenheid van 150 kerkelijke hiƫrarchie in de Verenigde Staten van Amerika, Sertum Laetitiae (1 nov 1939)
O, hoe duidelijk zijn wat dit betreft de woorden van de profeten en de psalmen wanneer zij ons uit naam van God de liefde en de goedheid inprenten. Luistert, naar hetgeen Jesaja zegt: "Ontbindt de banden die knellen, geeft de verdrukten de vrijheid en verbreekt ieder juk, wanneer gij een naakte ziet, kleedt hem en verstoot niet uw eigen broeder ... En de Heer zal u steeds blijven leiden en uw ziel overstromen met heldere glans" (Jes. 58, 6-7.11).
Wanneer wij het gehele ingewikkelde samenstel van betrekkingen tussen de mensen, zowel in binnenlands verband als op internationaal niveau beschouwen, dan moeten wij helaas vaststellen dat men nog heel ver verwijderd is van de goddelijke leer, die reeds haar licht verspreidde in de eeuwen van het Oude Testament en die in haar volle luister straalde in de volheid der tijden, met de komst van de Goddelijke Meester.
Daar is alles uitnodiging tot vrede, omdat de gelukzaligheid van de vrede daar verkondigd wordt; hier, daarentegen, heerst, onder het mom van schone woorden (als men tenminste nog de uiterlijke schijn wil hooghouden, die echter ook al vaak niet eens meer wordt bewaard) vaak een geest die het tegenovergestelde van vrede is.
Het is de eerzucht van de machtigen die tot onderdrukking leidt, het is de hebzucht die alles naar zich toehaalt en daarbij de ogen sluit voor de nood van de medemens Vgl. 1 Joh. 3, 17
, het is de ongevoeligheid van degenen die zelf genieten en die hun oren gesloten houden voor het weeklagen van hen die lijden, het is het egoïsme van degene die alleen maar aan zichzelf denkt.
Het is steeds weer de Bonitas Christi die ontbreekt, en juist deze goedheid is het tegengift voor de geest van weerspannigheid en hardheid, zij leert ons de dingen vredelievender te beschouwen.
In Onze encycliek H. Paus Johannes XXIII - Encycliek
Mater et Magistra
Moderne ontwikkeling van het sociale leven en de christelijke beginselen
(15 mei 1961) hebben Wij er op gewezen dat men "wanneer men bezield is door de liefde van Christus, zich allen één voelt en het lijden en de vreugden van anderen ervaart als zijn eigen aangelegenheden. Daardoor zal de arbeid van iedereen belangelozer, toegewijder, menselijker worden, immers de liefde is geduldig, zij is goedertieren ... zij zoekt niet haar eigen belang, zij verheugt zich niet over onrecht, maar zij is blijde over de waarheid .... alles hoopt zij, alles verdraagt zij". Vgl. 1 Kor. 13, 4-7
H. Paus Johannes XXIII, Encycliek, Moderne ontwikkeling van het sociale leven en de christelijke beginselen, Mater et Magistra (15 mei 1961), 257
Dit nu is de speciale bede die Wij dit jaar bij de kribbe van Bethlehem ten hemel hebben gezonden. Ons gebed om vrede was een afsmeken van goedheid, van waardering voor de waarachtige broederlijke liefde; het wil een aansporing zijn tot oprechte samenwerking, wars van elk geïntrigeer en van al die afbrekende elementen die Wij hier nogmaals onverbloemd met name willen noemen: trots, hebzucht, ongevoeligheid, zelfzucht.
Deze aansporing is des te dringender omdat het wederzijds wantrouwen oorzaak is van een groeiend onbehagen. Alleen reeds de angsttoestand die zich van de mensen meester maakt wanneer zij de inspanningen zien die men zich wederzijds geeft om de geweld- en krachtmogelijkheden te demonstreren en om de vijandigheid aan te wakkeren, dit alleen al is oorzaak dat de algemene verkilling toeneemt.
In een dergelijke situatie is het vanzelfsprekend dat wij denken aan het plechtig en ernstige woord van Christus dat voorspelling en bedreiging tegelijk is: "Refrigescet caritas multorum", - "Omdat de ongerechtigheid de overhand neemt, zal de liefde van velen verkoelen" (Mt. 24,12). De mens is niet meer de goede, medelijdende, liefhebbende broeder. Hij is voor zijn naaste een vreemde geworden, berekend, argwanend, zelfzuchtig.
Vandaar de noodzaak om de enige remedie tegen dit alles te verkondigen n.l. het aanvaarden van Jezus van Bethlehem, het Lam Gods dat gekomen is om de zonde der wereld weg te nemen Vgl. Joh 1, 29
; de terugkeer naar Zijn genade; de toepassing van Zijn leer van barmhartigheid.
O, gezegend Kerstfeest, waarop de eenvoudigen van harte elkander ontmoeten en opgewekt worden tot innerlijke vervolmaking, tot onderlinge goedheid, omdat "de goedheid en de beminnelijkheid van God onze Zaligmaker ons is verschenen" (Tit. 3, 4).
Het kwaad betreuren en verfoeien is niet voldoende om het uit te roeien. Wij moeten het goede willen, beoefenen en op de voorgrond stellen. De goedheid moet worden verkondigd aan de wereld opdat zij kan uitstralen naar alle kanten en iedere vorm van het persoonlijke en het maatschappelijke leven kan doordringen.
Daarom moet ieder mens individueel goed zijn; hij moet de spiegel zijn van een zuiver geweten waar dubbelhartigheid, berekendheid en hardheid niet in voorkomen, hij moet standvastig zijn in zijn voornemens en daarmede zijn gedachten en handelingen in overeenstemming brengen.
Ook gezin moet goed zijn. Het gezin brandt de vlam der onderlinge liefde in de beoefening der deugden. De goedheid verzacht en versterkt tegelijk het vaderlijk gezag, zij komt tot uiting in de tederheid der moeder, zij drukt haar stempel op de gehoorzaamheid der kinderen, matigt hun uitbundigheid en spoort aan tot de onmisbare offervaardigheid.
Goedheid moet bovendien alle levensuitingen die buiten het strikt huiselijk verkeer vallen, maar er toch mee samenhangen, beheersen, zo b.v. de school en de verschillende instellingen van het burgerlijk leven die betrekking hebben op een geordende en eensgezinde, rustige samenleving van de burgers. De betrekkingen tussen de rangen en standen der maatschappij moeten gekenmerkt zijn door de goedheid, zoals de Heilige Leo de Grote dit reeds zeide op zijn eigen vurige wijze: "onrechtvaardigheid begaan en onrecht met onrecht vergelden - zo zeide hij - dat is de slimheid van de wereld, maar aan niemand kwaad met kwaad vergelden dat is christelijke verdraagzaamheid. Men moet dus de nederigheid beminnen en niet overmoedig zijn; een ieder moet aan zijn broeder de voorrang geven boven zich zelf en niemand zoeke zijn eigen belang, maar juist dat van zijn evennaaste, opdat het zó worde dat in ieder mens de welwillendheid tegenover de naaste de overhand krijgt en het venijn van de vijandschap wordt uitgeroeid". H. Paus Leo I de Grote, Sermones. Sermones XXXVII (In Epiphaniae solemn. VII), IV; Migne PL 54, 259
Heel de mensheid moet tenslotte goed zijn. Al die stemmen die uit het verleden klinken herinneren, aangepast aan het accent van onze tijd, de mensen aan de plicht tot goedheid die op hen allen rust. Voor allen geldt de plicht tot rechtvaardigheid, rechtschapenheid, edelmoedigheid, onbaatzuchtigheid, bereidheid tot begrip en verontschuldiging, vergevingsgezindheid en grootmoedigheid. Daarom willen Wij in deze Kerstboodschap allen aansporen zich deze plicht te herinneren. Men moet de vrede willen, en alles wat haar in de weg staat opruimen.