Paus Franciscus - 24 november 2013
Heel in het bijzonder richt zich de blik op het Joodse volk, waarvan het Verbond met God nooit is herroepen, omdat “God geen berouw kent over zijn genadegaven” (Rom. 11, 29)). De Kerk, die een belangrijk gedeelte van de Heilige Schrift deelt met het jodendom, beschouwt het volk van het Verbond en zijn geloof als een heilige wortel van de eigen christelijke identiteit. Vgl. Rom. 11, 16-18 Als Christenen kunnen wij het Jodendom niet beschouwen als een vreemde godsdienst, noch rekenen wij de Joden onder degenen die zijn geroepen om de afgoden te verlaten om zich tot de ware God te bekeren. Vgl. 1 Tess. 1, 9 Wij geloven samen met hen in de ene God, die handelt in de geschiedenis, en wij nemen met hen het gemeenschappelijke, geopenbaarde Woord aan.
De dialoog en de vriendschap met de kinderen van Israël zijn een deel van het leven van de leerlingen van Jezus. De genegenheid die zich heeft ontwikkeld, brengt ons ertoe oprecht en bitter de verschrikkelijke vervolgingen te betreuren waaraan zij waren en worden onderworpen, in het bijzonder die waarbij ook Christenen waren of zijn betrokken.
God blijft werken in het volk van het Oude Verbond en laat schatten aan wijsheid geboren worden die voortvloeien uit haar ontmoeting met het goddelijk Woord. Daarom verrijkt ook de Kerk zich, wanneer zijn de waarden van het Jodendom opneemt. Hoewel sommige christelijke overtuigingen voor het Jodendom onaanvaardbaar zijn, en de Kerk er niet van kan afzien Jezus te verkondigen als Heer en Messias, bestaat er een rijke complementariteit, die het ons mogelijk maakt samen de teksten van de Hebreeuwse Bijbel te lezen en elkaar te helpen de rijkdommen van het Woord te exploreren, evenals veel ethische overtuigingen en de gemeenschappelijke zorg voor de gerechtigheid en de ontwikkeling van de volken te delen.