Paus Franciscus - 24 november 2013
Ook tussen globalisering en lokalisering ontstaat een spanning. Men moet aandacht schenken aan de wereldwijde dimensie om niet te vervallen tot alledaagse kleingeestigheid. Tegelijkertijd is het niet opportuun wat lokaal is, wat ons met beide benen op de grond doet staan, uit het oog te verliezen. Deze twee dingen samen verhinderen dat wij vervallen tot één van deze extremen: het één dat de burgers leven in een abstract en globaliserend universalisme, als mimetische passagiers van de laatste wagon, die het vuurwerk van de wereld die van anderen is, met open mond en geprogrammeerd applaus bewonderen; het ander dat zij een folkloristisch museum worden van lokale kluizenaars, die ertoe veroordeeld zijn altijd dezelfde dingen te herhalen, niet in staat zich vragen te laten stellen door hetgeen anders is, en de schoonheid te waarderen die God buiten hun grenzen verspreidt.
Het geheel is meer dan het deel, en is ook meer dan een eenvoudige som van de delen. Men moet dus niet al te zeer bezeten zijn van bijzondere kwesties met een beperkte omvang. Men moet de blik altijd verruimen om een groter goed dat ons allen weldaden kan verschaffen, te herkennen. Men moet dat echter doen zonder dat er sprake is van vlucht, van ontworteling. Het is noodzakelijk te wortelen in vruchtbare grond en in de geschiedenis van de eigen plaats, die een geschenk van God is. Men werkt in het klein met wat dichtbij is, maar met een ruimer perspectief. Op dezelfde wijze gaat een persoon die zijn persoonlijke bijzonderheid bewaart en zijn identiteit niet verbergt, niet in het niets op, wanneer hij van harte integreert in een gemeenschap, maar hij ontvangt steeds nieuwe prikkels voor de eigen ontwikkeling. Het is noch de wereldwijde bol die in het niets doet opgaan, noch het geïsoleerde deel zijn dat onvruchtbaar maakt.
Het model is niet de bol, die niet superieur is aan haar delen, waar ieder punt even ver van het middelpunt is verwijderd en er geen verschillen zijn tussen het ene punt en het andere. Het model is het veelvlak, dat het samenvloeien van alle delen weerspiegelt die daarin hun oorspronkelijkheid behouden. Zowel het pastorale handelen, als het politieke handelen trachten in die veelhoek het beste van elk bijeen te brengen. Daar hebben de armen met hun cultuur, hun plannen en hun eigen mogelijkheden een plaats. Zelfs personen die kunnen worden bekritiseerd om hun fouten, hebben iets bij te dragen dat niet verloren mag gaan. Het is de vereniging van de volken, die in de universele orde hun bijzondere aard bewaren; het is het geheel van personen in een maatschappij die een algemeen welzijn zoekt dat werkelijk allen omvat.
Ons, Christenen, zegt dit principe ook iets over het geheel of de volledigheid van het Evangelie dat de Kerk ons doorgeeft en tot het prediken waarvan zij ons zendt. De volle rijkdom ervan sluit academici en arbeiders in, ondernemers en kunstenaars, allen. De “volkse mystiek” neemt op haar wijze heel het Evangelie op en geeft het gestalte in uitdrukkingen van gebed, broederschap, gerechtigheid, strijd en feest. De Blijde Boodschap is de vreugde van een Vader die wil dat niemand van zijn kleinen verloren gaat. Zo ontluikt de vreugde in de Goede Herder, die het verloren schaap ontmoet en het terugbrengt in zijn schaapstal. Het Evangelie is zuurdeeg dat heel de massa en heel de stad die boven op de berg straalt en alle volken verlicht, tot gisting brengt. Het Evangelie heeft een criterium van totaliteit dat er inherent aan is: het houdt niet op Blijde Boodschap te zijn, totdat het aan allen is verkondigd, totdat het alle dimensies van de mens bevrucht en weer gezond maakt en totdat het alle mensen aan de tafel van het Rijk verenigt.