
Paus Franciscus - 24 november 2013
De missionaire opdracht van de Heer bevat de oproep tot de groei van het geloof, wanneer Hij aangeeft: “leert hun te onderhouden alles wat Ik u bevolen heb” (Mt. 28, 20). Zo blijkt duidelijk dat de eerste verkondiging ook ruimte moet geven aan een weg van vorming en rijping. Evangelisatie zoekt ook groei, hetgeen inhoudt dat men iedere persoon en het plan dat de Heer met hem heeft, heel serieus neemt. leder menselijk wezen heeft steeds meer behoefte aan Christus, en evangelisatie zou niet mogen laten gebeuren dat iemand met weinig genoegen neemt, maar ten volle kan zeggen: "Ikzelf leef niet meer, Christus is het die leeft in mij" (Gal. 2, 20).
Het zou niet juist zijn deze oproep tot groei uitsluitend of bij voorkeur uit te leggen als vorming in de leer. Het gaat erom als antwoord op Zijn liefde “in acht te nemen” waarop de Heer ons heeft gewezen , van waaruit samen met alle deugden het nieuwe gebod naar voren komt dat het eerste, het grootste is, dat ons beter identificeert als leerlingen: “Dit is mijn gebod, dat gij elkaar liefhebt, zoals Ik u heb liefgehad” (Joh. 15, 12). Het is duidelijk dat, wanneer de schrijvers van het Nieuwe Testament de christelijke morele boodschap tot een laatste synthese, tot het meest wezenlijke willen terugbrengen, zij ons de onvermijdelijke eis van de naastenliefde voorhouden: “Wie zijn naaste bemint, heeft de wet vervuld ... Liefde vervult de gehele wet” (Rom. 13, 8.10). Zo zegt de heilige Paulus, voor wie het liefdesgebod ook het hart en de bestaansreden ervan is. Zo zegt de heilige Paulus, voor wie het liefdesgebod niet alleen de wet samenvat, maar ook het hart en de bestaansreden ervan is: “Want de hele wet is vervat in dit éne woord: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf” (Gal. 5, 14). En hij hield zijn gemeenten een weg van groei in de liefde voor: “U moge de Heer overvloedig doen toenemen in de liefde voor elkaar en voor allen” (1 Tess. 3, 12). Ook de heilige Jakobus spoort de Christenen aan “de koninklijke wet (...) volgens het woord van de Schrift: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf” (Jak. 2, 8) te vervullen, om in geen enkel gebod tekort te schieten.
Anderzijds gaat aan deze weg van antwoord en groei altijd de gave vooraf, omdat hieraan die andere eis van de Heer voorafgaat: “doopt hen in de naam...” (Mt. 28, 19). het kindschap, dat de Vader om niet schenkt, en het initiatief van de gave van zijn genade Vgl. Ef. 2, 8-9 Vgl. 1 Kor. 4, 7 zijn de voorwaarde voor de mogelijkheid van deze voortdurende heiliging die God behaagt en Hem verheerlijkt. Het gaat erom zich te laten veranderen in Christus door een voortschrijdend leven “overeenkomstig de Geest” (Rom. 8, 5).