
Paus Franciscus - 24 november 2013
De predikant “moet als eerste een grote persoonlijke vertrouwdheid met het Woord van God ontwikkelen. Het is voor hem niet voldoende het taalkundige of exegetische aspect daarvan te kennen, wat ook noodzakelijk is. Het is voor hem nodig met een volgzaam en biddend hart tot het Woord te naderen, opdat dit tot in de grond van zijn gedachten en gevoelens doordringt en in hem een nieuwe mentaliteit verwekt”. H. Paus Johannes Paulus II, Postsynodale Apostolische Exhortatie, Ik zal u herders geven - N.a.v. de Bisschoppensynode over de priesteropleidingen, Pastores Dabo Vobis (25 mrt 1992), 26 Het doet ons goed iedere dag, iedere zondag ons vuur te hernieuwen bij het voorbereiden van de homilie en te controleren of in ons de liefde voor het Woord dat wij verkondigen, groeit. Het is niet goed te vergeten dat “de grotere of kleinere heiligheid van de bedienaar in feite de verkondiging van het Woord beïnvloedt”. H. Paus Johannes Paulus II, Postsynodale Apostolische Exhortatie, Ik zal u herders geven - N.a.v. de Bisschoppensynode over de priesteropleidingen, Pastores Dabo Vobis (25 mrt 1992), 25 Zoals de heilige apostel Paulus zegt, “wij spreken daarom ook niet om bij de mensen in de gunst te komen, maar alleen om te behagen aan God, die ons hart toetst” (1 Tess. 2, 4). Als dit verlangen in ons leeft om als eersten te luisteren naar het Woord dat wij preken, dan zal dit op de één of andere wijze overslaan op het Volk van God: “Want de mond spreekt waar het hart van overloopt” (Mt. 12, 34). De lezingen van de zondag zullen in heel hun luister weerklinken in het hart van het volk, indien zij op de eerste plaats zo hebben weerklonken in het hart van de herder.
Jezus raakte geprikkeld ten overstaan van die vermeende, voor anderen zeer veeleisende meesters die het Woord van God onderrichtten, maar zich daardoor niet lieten verlichten: “Zij maken bundels van zware, haast ondraaglijke lasten en leggen die de mensen op de schouders, maar zelf zullen ze er geen vinger naar uitsteken” (Mt. 23, 4). De apostel Jakobus spoorde aan: “Broeders, laat niet zovelen onder u leraars zijn. Gij weet toch dat wij er alleen maar strenger om geoordeeld zullen worden” (Jak. 3, 1). Ieder die wil prediken, moet eerst bereid zijn zich door het Woord te laten raken en het vlees te laten worden in zijn concrete bestaan. Op deze wijze zal de prediking bestaan in de zo intense en vruchtbare activiteit van “meedelen aan de anderen hetgeen men heeft overwogen.” H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae. II-II, q. 188, art. 6 Vanwege dit alles moet men alvorens concreet voor te bereiden wat men in de prediking zal zeggen, aanvaarden dat men door het Woord dat anderen zal raken, eerst zelf wordt geraakt, omdat het een levend en doeltreffend Woord is, dat als een zwaard “doordringt tot het raakpunt van ziel en geest, van gewrichten en merg en de bedoelingen en de gedachten van de mens ontleedt” (Heb. 4, 12). Dit heeft een pastoraal belang. Ook in deze tijd geven de mensen er de voorkeur aan naar getuigen te luisteren: “zij dorsten naar authenticiteit (...), zij vragen om verkondigers van het evangelie die hun spreken over een God die zij kennen en hun vertrouwd is, alsof zij de Onzichtbare zagen”. H. Paus Paulus VI, Postsynodale Apostolische Exhortatie, Over de Evangelisatie in de Moderne Wereld, Evangelii Nuntiandi (8 dec 1975), 76
Er wordt van ons niet gevraagd vlekkeloos te zijn, maar veeleer dat wij altijd groeien, dat wij het diepe verlangen hebben te vorderen op de weg van het Evangelie en de moed niet verliezen. Het is beslist noodzakelijk dat de predikant de zekerheid heeft dat God hem liefheeft, dat Jezus Christus hem heeft gered, dat Zijn liefde altijd het laatste woord heeft. Ten overstaan van zoveel schoonheid zal hij zeer vaak voelen dat zijn leven niet ten volle eer daaraan bewijst, en oprecht verlangen beter te beantwoorden aan een zo grote liefde. Maar als hij niet zal stilhouden om te luisteren naar het Woord met een oprechte openheid, als hij het niet toelaat dat het hem raakt, hem ter discussie stelt, hem aanspoort, hem wakker schudt, als hij geen tijd gebruikt om met het Woord te bidden, dan zal hij een valse profeet zijn, een bedrieger of een ijdele charlatan. In ieder geval zal hij, uitgaande van het erkennen van zijn armoede en met het verlangen zich meer te engageren, altijd Jezus Christus kunnen geven met de woorden van Petrus: “Zilver of goud heb ik niet, maar wat ik heb, geef ik u” (Hand. 3, 6). De Heer wil ons gebruiken als levende, vrije en creatieve wezens, die zich laten doordringen door zijn Woord alvorens het door te geven; zijn boodschap moet werkelijk door de predikant heen gaan, maar niet alleen via de rede, maar door bezit te nemen van heel zijn wezen. De Heilige Geest, die het Woord heeft geïnspireerd, is Hij die “vandaag de dag, net zo goed als bij het begin van de Kerk, werkt in ieder die evangeliseert en zich daarbij door Hem laat bezitten en leiden. Hij is het die hun de woorden ingeeft die zij uit zichzelf niet zouden weten te vinden”. H. Paus Paulus VI, Postsynodale Apostolische Exhortatie, Over de Evangelisatie in de Moderne Wereld, Evangelii Nuntiandi (8 dec 1975), 75