Paus Franciscus - 24 november 2013
De vreugde van het Evangelie is die welke niets en niemand ons ooit zal kunnen ontnemen. Vgl. Joh. 16, 22 De kwaden van onze wereld - en die van de Kerk - zouden geen excuus moeten zijn om onze inzet en ons vuur te verminderen. Laten wij ze beschouwen als uitdagingen om te groeien. Bovendien is de blik van het geloof in staat het licht te herkennen dat de Heilige Geest steeds uitstort te midden van de duisternis, zonder te vergeten dat “waar de zonde heeft gewoekerd, de genade mateloos werd” (Rom. 5, 20). Ons geloof wordt uitgedaagd een glimp op te vangen van de wijn waarin het water kan worden veranderd, en het graan te ontdekken dat groeit te midden van het onkruid. Ook al voelen wij verdriet vanwege de ellende van onze tijd en zijn wij ver verwijderd van naïef optimisme, dan mag vijftig jaar na het Tweede Vaticaans Concilie het grootste realisme niet een minder vertrouwen in de Geest, noch minder edelmoedigheid betekenen. In deze zin kunnen wij opnieuw naar de woorden van de zalige Johannes XXIII luisteren op die gedenkwaardige dag van 11 oktober 1962:
“Niet zonder belediging voor onze oren worden ons de geluiden verteld van enkelen die, hoewel brandend van ijver voor de godsdienst, de feiten echter zonder voldoende objectiviteit, noch met een wijs oordeel inschatten. In de huidige omstandigheden van de menselijke samenleving zijn zij niet meer in staat iets anders te zien dan ondergang en ellende (...). Het lijkt ons dat wij het resoluut oneens moeten zijn met deze onheilsprofeten, die altijd het ergste verkondigen, als dreigde het einde van de wereld. Bij de huidige stand van de menselijke gebeurtenissen, waarin de mensheid aan een nieuwe orde van de dingen lijkt te beginnen, zijn veeleer de mysterieuze plannen van de Goddelijke Voorzienigheid te zien, die achtereenvolgens worden verwezenlijkt door middel van het werk van de mensen en dikwijls buiten hun verwachtingen en met wijsheid alles beschikken, ook de menselijke tegenspoed voor het welzijn van de Kerk”. H. Paus Johannes XXIII, Toespraak, Openingstoespraak Tweede Vaticaans Concilie, Gaudet Mater Ecclesia (11 okt 1962), 21-23
Een van de ernstigste verleidingen die het vuur en de durf verstikken, is het gevoel van een nederlaag, dat ons verandert in ontevreden en ontgoochelde pessimisten met een duister gezicht. Niemand kan een veldslag ondernemen, als hij tevoren niet volledig vertrouwt op de overwinning. Wie zonder vertrouwen begint, heeft van tevoren de helft van de veldslag verloren en begraaft zijn eigen talenten. Ook al is het in het smartelijke bewustzijn van de eigen zwakheden, men moet verder gaan zonder zich gewonnen te geven en zich herinneren wat de Heer tot de heilige Paulus zei: “Je hebt genoeg aan mijn genade. Kracht wordt juist in zwakheid volkomen” (2 Kor. 12, 9). Een christelijke overwinnin is altijd een kruis, maar een kruis dat tegelijkertijd een overwinningsbanier is, die met een strijdbare tederheid tegen de aanvallen van het kwaad wordt gedragen. De boze geest van de nederlaag is de broer van de verleiding voortijdig het graan van het onkruid te scheiden, als product van een angstig en egoïstisch wantrouwen.
Het is duidelijk dat op verschillende plaatsen een geestelijke “woestijnvorming” heeft plaatsgevonden, als vrucht van het plan van maatschappijen die men voor zich zonder God wil bouwen of die hun christelijke wortels verwoesten. Daar “is de christelijke wereld onvruchtbaar aan het worden en raakt zij uitgeput, als een bovenmate uitgebuite grond die verandert in zand”. H. John Henry Kardinaal Newman, The Letters and Diaries. Letter of 26 January 1833; vol. III, Oxford 1979, p. 204. In andere landen verplicht de hevige weerstand tegen het Christendom de Christenen hun geloof bijna heimelijk te beleven in het land waarvan zij houden. Dit is een andere zeer smartelijke vorm van woestijn. Ook de eigen familie of de eigen werkplek kunnen het droge milieu zijn waar men het geloof moet bewaren en moet trachten het uit te stralen. Maar “juist vanuit de ervaring van deze woestijn, vanuit deze leegte moeten wij opnieuw de vreugde van het geloven, het levensbelang ervan voor ons, mannen en vrouwen, ontdekken. In de woestijn ontdekt men weer de waarde van wat wezenlijk is om te leven; zo zijn er in de huidige wereld talloze tekenen, dikwijls zichtbaar gemaakt in impliciete of negatieve vorm, van de dorst naar God, van de uiterste zin van het leven. En in de woestijn is er vooral behoefte aan mensen van geloof, die met hun leven zelf de weg wijzen naar het Beloofde Land en zo de hoop levend houden”. Paus Benedictus XVI, Homilie, Bij aanvang van het "Jaar van het Geloof" - Sint Pietersplein, Pelgrimstocht door de woestijnen van de hedendaagse wereld (11 okt 2012), 8 In ieder geval zijn wij in deze omstandigheden geroepen menselijke kruiken te zijn om anderen te drinken te geven. Soms verandert een kruik in een zwaar kruis, maar het is juist op het kruis, dat de Heer, doorboord, zich aan ons heeft gegeven als bron van levend water. Laten wij ons de hoop niet ontnemen!