
Paus Franciscus - 24 november 2013
Geestelijke wereldse gezindheid, die zich verschuilt achter de schijn van religiositeit en zelfs liefde voor de Kerk, bestaat in het zoeken naar menselijke eer en persoonlijk welzijn in plaats van naar de eer van de Heer. Dat verweet de Heer de farizeeërs: “Maar hoe zoudt gij ook kunnen geloven, als gij van elkaar eer tracht te verwerven, terwijl gij de eer die van de enige God komt, niet zoekt?” (Joh. 5, 44). Het betreft een subtiele wijze van het zoeken naar “het eigen belang, niet dat van Jezus Christus” (Fil. 2, 21). Zij neemt veel vormen aan, al naar gelang het type persoon en de omstandigheid waar zij binnensluipt. Aangezien zij is verbonden met het zoeken naar de schijn, gaat zij niet altijd gepaard met openlijke zonden en lijkt uiterlijk alles correct. Maar als zij de Kerk zou binnendringen, “zou zij oneindig rampzaliger zijn dan welke andere eenvoudig morele wereldsheid zijn”. Henri de Lubac, Méditation sur L’Eglise. Paris 1953. Éditions Montaigne, Lyon 1968, p. 321