Paus Franciscus - 24 november 2013
Het Evangelie, waar het kruis van Christus roemrijk straalt, nodigt met aandrang uit tot vreugde. Enkele voorbeelden zijn voldoende: “Verheug u” is de groet van de engel tot Maria (Lc. 1, 28). Het bezoek van Maria aan Elisabeth maakt dat Johannes van vreugde opspringt in de schoot van zijn moeder Vgl. Lc. 1, 41 . In haar lied verkondigt Maria: “Van vreugde juicht mijn geest om God mijn redder” (Lc. 1, 47). Wanneer Jezus zijn dienstwerk begint, roept Johannes uit: “Zo nu is mijn vreugde en ze is volkomen” (Joh. 3, 29). Jezus zelf “jubelde het uit, vervuld van de Heilige Geest” (Lc. 10, 21). Zijn boodschap is een bron van vreugde: “Dit zeg ik u, opdat mijn vreugde in u moge zijn en uw vreugde volkomen moge worden” (Joh. 15, 11). Onze christelijke vreugde ontspringt uit de bron van zijn overstromend hart. Hij belooft zijn leerlingen: “Gij zult bedroefd zijn, maar uw droefenis zak in vreugde verkeren” (Joh. 16, 20). En hij houdt aan: “Wanneer ik u zal weerzien, zal uw hart zich verheugen en uw vreugde zal niemand u kunnen ontnemen” (Joh. 16, 22). Vervolgens “waren zij vervuld van vreugde” (Joh. 20, 20), toen zij Hem verrezen zagen. Het boek Handelingen van de Apostelen vertelt dat in de eerste gemeente “zij samen hun voedsel in blijdschap genoten” (Hand. 2, 46). Waar de leerlingen voorbijkwamen “ontstond grote vreugde” (Hand. 8, 8) en zij “waren vervuld van vreugde” (Hand. 13, 52) te midden van de vervolging. Een pas gedoopte eunuch “zette vol blijdschap zijn reis voort” (Hand. 8, 39) en de gevangenbewaarder was “verheugd, omdat hij met heel zijn gezin nu in God geloofde” (Hand. 16, 34). Waarom zullen wij ook niet deze stroom van vreugde ingaan?