Paus Franciscus - 24 november 2013
Alle geopenbaarde waarheden komen voort uit dezelfde goddelijke bron en worden geloofd met hetzelfde geloof, maar sommige hiervan zijn belangrijker om directer de kern van het Evangelie tot uitdrukking te brengen. In deze fundamentele kern is de schoonheid van de heilzame liefde van God, geopenbaard in Jezus Christus die is gestorven en verrezen hetgene wat straalt. In deze zin heeft het Tweede Vaticaans Concilie gezegd dat “er in de katholieke leer wegens het verschil in verhouding tot het fundament van het christelijk geloof een rangorde of hiërarchie van waarheden bestaat”. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de oecumene, Unitatis Redintegratio (21 nov 1964), 11 Dit geldt zowel voor de dogma’s van het geloof, als voor het geheel van het onderricht van de Kerk, daarbij inbegrepen het morele onderricht.
De heilige Thomas van Aquino leerde dat er ook in de morele boodschap van de Kerk, in de deugden en de daden die daaruit voortkomen, een hiërarchie is. Vgl. H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae. I-II, q. 66, art. 4-6 Wat hier telt is vooral “het geloof zich uitend in de liefde” (Gal. 5, 6). De werken van liefde voor de naaste zijn de meest volmaakte uiterlijke blijk van de innerlijke genade van de Geest: “Het belangrijkste element van de nieuwe wet is de genade van de Heilige Geest die zich openbaart in het geloof dat handelt door middel van de liefde”. H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae. I-II, q. 108, art. 1 Daarom zegt hij dat de barmhartigheid, wat betreft het uiterlijk handelen, de grootste van alle deugden is: “De barmhartigheid is in zichzelf de grootste van de deugden, het komt haar immers toe te geven aan anderen en, wat meer telt, de ellende van anderen te verlichten. Dat is nu in het bijzonder de taak van wie hoger staat, daarom zegt men dat het eigen is aan God barmhartigheid te gebruiken en zijn almacht zich juist hierin openbaart”. H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae. II-II, q. 30, a. 4 Vgl. H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae. II-II, q. 30, art. 4, ad 1: "Wij beoefenen de eredienst jegens God met offers en uiterlijke offerandes niet in zijn voordeel, maar in dat van ons”.