
Paus Franciscus - 24 november 2013
Er wordt van ons niet gevraagd vlekkeloos te zijn, maar veeleer dat wij altijd groeien, dat wij het diepe verlangen hebben te vorderen op de weg van het Evangelie en de moed niet verliezen. Het is beslist noodzakelijk dat de predikant de zekerheid heeft dat God hem liefheeft, dat Jezus Christus hem heeft gered, dat Zijn liefde altijd het laatste woord heeft. Ten overstaan van zoveel schoonheid zal hij zeer vaak voelen dat zijn leven niet ten volle eer daaraan bewijst, en oprecht verlangen beter te beantwoorden aan een zo grote liefde. Maar als hij niet zal stilhouden om te luisteren naar het Woord met een oprechte openheid, als hij het niet toelaat dat het hem raakt, hem ter discussie stelt, hem aanspoort, hem wakker schudt, als hij geen tijd gebruikt om met het Woord te bidden, dan zal hij een valse profeet zijn, een bedrieger of een ijdele charlatan. In ieder geval zal hij, uitgaande van het erkennen van zijn armoede en met het verlangen zich meer te engageren, altijd Jezus Christus kunnen geven met de woorden van Petrus: “Zilver of goud heb ik niet, maar wat ik heb, geef ik u” (Hand. 3, 6). De Heer wil ons gebruiken als levende, vrije en creatieve wezens, die zich laten doordringen door zijn Woord alvorens het door te geven; zijn boodschap moet werkelijk door de predikant heen gaan, maar niet alleen via de rede, maar door bezit te nemen van heel zijn wezen. De Heilige Geest, die het Woord heeft geïnspireerd, is Hij die “vandaag de dag, net zo goed als bij het begin van de Kerk, werkt in ieder die evangeliseert en zich daarbij door Hem laat bezitten en leiden. Hij is het die hun de woorden ingeeft die zij uit zichzelf niet zouden weten te vinden”. H. Paus Paulus VI, Postsynodale Apostolische Exhortatie, Over de Evangelisatie in de Moderne Wereld, Evangelii Nuntiandi (8 dec 1975), 75