Paus Franciscus - 24 november 2013
De Kerk erkent de onmisbare inbreng van de vrouw in de maatschappij met een gevoeligheid, intuïtie en bepaalde bijzondere capaciteiten die gewoonlijk meer eigen zijn aan vrouwen dan aan mannen. Bijvoorbeeld de bijzondere vrouwelijke aandacht voor de ander, die op een bijzondere wijze, ook als is dat niet exclusief, tot uitdrukking komt in het moederschap. Ik zie met genoegen hoeveel vrouwen pastorale verantwoordelijkheden delen met de priesters, hun bijdrage leveren aan het begeleiden van personen, gezinnen of groepen en een nieuwe inbreng hebben in de theologische reflectie. Maar er moet nog meer ruimte geboden worden voor een meer doorslaggevende vrouwelijke tegenwoordigheid in de Kerk, want “het vrouwelijke genie is noodzakelijk in alle uitdrukkingen van het maatschappelijk leven; daarom moet men de tegenwoordigheid van de vrouw ook garanderen op het terrein van het werk” Pauselijke Raad "Justitia et Pax", Compendium van de Sociale Leer van de Kerk (26 okt 2004), 295 en op de verschillende plaatsen waar belangrijke beslissingen worden genomen, zowel in de Kerk als in de maatschappelijke structuren.
De aanspraken op de gewettigde rechten van de vrouw, te beginnen bij de vaste overtuiging dat mannen en vrouwen dezelfde waardigheid hebben, stellen aan de Kerk diepgaande vragen, die haar uitdagen en die men niet oppervlakkig kan ontwijken. Het priesterschap dat aan mannen is voorbehouden, als teken van Christus de Bruidegom, die Zich in de Eucharistie aan ons geeft, is een kwestie die niet ter discussie wordt gesteld, maar een reden kan worden tot een bijzonder conflict, als men de sacramentele volmacht te zeer vereenzelvigt met macht. Men moet niet vergeten dat, wanneer wij spreken over priesterlijke macht “wij ons op het terrein van de functie, niet op dat van de waardigheid en de heiligheid bevinden”. H. Paus Johannes Paulus II, Postsynodale Apostolische Exhortatie, Over de roeping en de zending van de leken in de Kerk, Christifideles laici (30 dec 1988), 51 Het ambtelijk priesterschap is een van de middelen die Jezus gebruikt ten dienste van zijn volk, maar de grote waardigheid komt van het Doopsel, dat voor allen toegankelijk is. De vereenzelviging van de priester met Christus het Hoofd - dat wil zeggen als hoofdbron van de genade - houdt niet een verheffing in die hem plaatst boven heel de rest. In de Kerk “geven” de functies “geen aanleiding tot superioriteit van de één boven de ander”. Congregatie voor de Geloofsleer, Verklaring aangaande de vraag over het toelaten van vrouwen tot het ambtelijk priesterschap, Inter Insigniores (15 okt 1976), 6 Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Postsynodale Apostolische Exhortatie, Over de roeping en de zending van de leken in de Kerk, Christifideles laici (30 dec 1988), 51 In feite is een vrouw, Maria, belangrijker dan de bisschoppen. Ook wanneer de functie van het ambtelijk priesterschap als “hiërarchisch” wordt beschouwd, moet men goed voor ogen houden dat “het geheel is gericht is op de heiligheid van de ledematen van Christus”. H. Paus Johannes Paulus II, Apostolische Brief, Over de waardigheid en de roeping van de vrouw, Mulieris Dignitatem (15 aug 1988), 27 De sleutel en het steunpunt ervan zijn niet de macht, verstaan als overheersing, maar de macht om het Sacrament van de Eucharistie toe te dienen; hieruit komt zijn autoriteit voort, die altijd een dienst aan het volk is. Hier ligt een grote uitdaging voor herders en theologen, die zouden kunnen helpen beter te erkennen wat dit betekent met betrekking tot een mogelijke rol van de vrouw daar waar belangrijke beslissingen worden genomen, op de verschillende terreinen van de Kerk.