4 december 1963
INTER MIRIFICA Over de publiciteitsmedia |
|||
► | De leer van de Kerk |
Omdat de katholieke Kerk door Christus de Heer is gesticht om aan alle mensen het heil te brengen en zij dus noodzakelijk het evangelie moet verkondigen, acht zij het haar plicht om zich bij de prediking van de heilsboodschap ook van de publiciteitsmiddelen te bedienen, en de mensen te onderrichten omtrent het juiste gebruik er van.
De kerk heeft daarom een aangeboren recht op het gebruik en het bezit van ieder soort van publiciteitsmiddelen, voor zover ze nodig of nuttig zijn voor de christelijke opvoeding en voor iedere tak van zielzorg. Het is de plicht van de zielzorgers de gelovigen zó te vormen en te leiden, dat zij voor het bereiken van eigen heil en volmaaktheid en die van heel de mensheid ook déze middelen aanwenden.
Overigens is het vooral de taak van de leken, deze middelen te doordringen met een menselijke en christelijke geest om ze volledig te doen beantwoorden aan de hoge verwachtingen van de mensheid en aan de bedoeling van God.
Wil men deze middelen goed gebruiken, dan moeten allen, die er zich van bedienen, vóór alles de zedelijke normen kennen en deze op dit gebied trouw in praktijk brengen. Zij moeten daarom letten op de inhoud van hetgeen geboden wordt, overeenkomstig het karakter van elk publiciteitsmiddel. Zij moeten tevens rekening houden met alle bijkomende factoren en omstandigheden van de publicatie of uitzending, waardoor de morele waarde ervan een wijziging of zelfs een totale verandering kan ondergaan, zoals het doel, het publiek, de plaats, de tijd en dergelijke. Hiertoe behoort onder meer de typische werkwijze van elk publiciteitsmiddel, nl. zijn suggestieve kracht, die zo groot kan zijn, dat het publiek, vooral bij onvoldoende voorbereiding, moeilijk in staat is deze kracht te onderkennen, zich ertegen te verzetten en ze, zo nodig, af te wijzen.
Vooral echter dienen alle betrokkenen hun geweten juist te vormen omtrent het gebruik van deze middelen, in het bijzonder met betrekking tot bepaalde problemen, die op het ogenblik scherper bediscussieerd worden.
Het eerste probleem betreft de informatie ofwel het verzamelen en verbreiden van nieuwsberichten. Het is duidelijk, dat de vooruitgang van de moderne samenleving en de steeds nauwere betrekkingen tussen de mensen onderling, de informatie zeer nuttig en als regel noodzakelijk hebben gemaakt. Daar een publieke en tijdige mededeling immers van gebeurtenissen en feiten blijft iedereen vollediger en voortdurend op de hoogte, zodat men beter in staat is, op doeltreffende wijze mee te werken aan het algemeen welzijn en bij te dragen tot grotere vooruitgang van heel de burgerlijke samenleving. Er bestaat dus in de menselijke samenleving een recht op informatie over zaken , die van belang zijn voor de mensen als individuen of als leden van de maatschappij, naargelang van ieders omstandigheden. De juiste uitoefening echter van dit recht vereist, dat de publicatie naar haar inhoud altijd met de waarheid overeenkomt en, met behoud van de rechtvaardigheid en de liefde, volledig is. Bovendien moet de wijze van publiceren moreel verantwoord en passend zijn door nl. de morele normen, de erkende rechten en de waardigheid van de mens nauwgezet te respecteren, zowel bij het verzamelen als bij het verspreiden van nieuws. Want niet alle kennis is nuttig, maar het is de liefde die opbouwt. (1 Kor. 8, 1)
Het tweede probleem heeft betrekking op de verhouding tussen de zg. rechten van de kunst en de normen van de moraal. Aangezien de steeds toenemende controversen omtrent dit punt vaak voortkomen uit verkeerde opvattingen omtrent ethica en esthetica, verklaart het Concilie, dat iedereen absoluut moet vasthouden aan het primaat van de objectieve morele orde. Want deze alleen staat boven alle andere gebieden van menselijke waarden, hoe edel ook, de kunst niet uitgezonderd en verbindt ze harmonisch met elkaar. Immers, alleen de morele orde raakt de mens, redelijk schepsel van God en geroepen tot het hogere, in heel zijn wezen, en als men haar volledig en trouw onderhoudt, voert ze de mens tot de echte volmaaktheid en het volkomen geluk.
Tenslotte kan het verhalen, beschrijven of uitbeelden van het morele kwaad, ook met behulp van de publiciteitsmiddelen, ongetwijfeld bijdragen tot een diepere kennis en analyse van de mens en tot een duidelijker belichting en een hogere waardering van de schoonheid, van het ware en het goede, door middel van aanvaardbare dramatische effecten. Wil dit echter voor de mensen geen nadelige gevolgen hebben in plaats van voordeel, dan moet men de wetten van de moraal volledig in acht nemen, vooral waar het gaat over onderwerpen die een gepaste reserve vragen of die bij de mens, gewond door de erfzonde, gemakkelijk slechte begeerten oproepen.
Omdat tegenwoordig de publieke opinie sterke invloed en druk uitoefent op het persoonlijke en openbare leven van de mens in alle standen van de maatschappij, is het voor alle leden van de samenleving een gebiedende eis om ook op dit terrein hun plichten van rechtvaardigheid en liefde te vervullen. Daarom moet iedereen ook met behulp van de publiciteitsmiddelen streven naar de vorming en verbreiding van een juiste publieke opinie.
Bijzonder plichten heeft het publiek in zijn geheel, lezers, kijkers en luisteraars, die zich door een persoonlijke en vrije keuze openstellen voor hetgeen de publiciteitsmiddelen bieden. Het doen van een juiste keuze immers vereist, dat men zijn volle steun geeft aan alles, wat op moreel, wetenschappelijk en artistiek gebied waardevol is, en dat men vermijdt, wat oorzaak kan zijn van of aanleiding tot eigen geestelijk nadeel, wat anderen door een slecht voorbeeld in gevaar kan brengen of wat de goede publicaties en uitzendingen belemmert en slechte in de hand werkt. Dit laatste geschiedt meestal door geldelijke contributies aan hen, die deze middelen alleen om economische redenen exploiteren.
Wil dus het publiek moreel verantwoord zijn, dan heeft het de plicht, zich tijdig op de hoogte te stellen van de beoordeling, die in dit opzicht door het bevoegde gezag wordt gegeven, en zich hieraan te houden volgens de normen van een juist gevormd geweten. En om beter gewapend te zijn tegen minder goede suggesties en gemakkelijk open te staan voor de goede, moet men er voor zorgen, zijn geweten door de geschikte hulpmiddelen te oriënteren en te vormen.
Vooral de jongeren onder het publiek moeten ernaar streven, zich bij het gebruik van deze middelen matiging en zelfbeheersing eigen te maken. Zij moeten bovendien dieper trachten door te dringen in hetgeen zij zien, horen of lezen, dit met hun opvoeders en deskundigen bespreken, en leren, een juist oordeel te formuleren. De ouders van hun kant moeten eraan denken, dat het hun plicht is, alle voorstellingen, bladen en dergelijke, die met geloof of zeden in strijd zijn, uit het gezin te weren en er voor te zorgen, dat hun kinderen daar ook elders niet mee in aanraking komen.
Een ernstige morele verantwoordelijkheid aangaande het juiste gebruik van de publiciteitsmiddelen rust op de journalisten, de auteurs, de acteurs, de regisseurs, de producenten, de agenten, de propagandisten, de exploitanten en verkopers, op de critici en op alle anderen, die hoe dan ook, betrokken zijn bij de productie en bij de uitzendingen. Want het is duidelijk, welke zware verplichtingen zij allen hebben in het moderne leven, omdat zij door hun informatie en propaganda de mensen op de goede weg kunnen brengen of in het verderf kunnen storten.
Zij zullen dus hun economische, politieke of artistieke belangen zó moeten regelen, dat deze nooit in botsing komen met het algemeen welzijn. Om hierin gemakkelijker te slagen is het aan te bevelen, dat zij zich aansluiten bij hun eigen beroepsorganisatie, die van hun leden bij de activiteit en de plichten van hun beroep, respect eisen voor de moraal, eventueel door een belofte tot het onderhouden van een bepaalde gedragslijn.
Laten zij nooit vergeten, dat een groot deel van de lezers en kijkers wordt gevormd door jongeren, die lectuur en voorstellingen nodig hebben, waarvan een gezonde ontspanning uitgaat en die hun geest richten op hogere idealen. Zij moeten er ook voor zorgen, dat publicaties en uitzendingen met een godsdienstig karakter worden toevertrouwd aan hoogstaande en vakkundige personen, en met passende eerbied worden uitgevoerd.
De burgerlijke overheid heeft in dit opzicht bijzondere verplichtingen vanwege het algemeen welzijn, waaraan de publiciteitsmiddelen dienstbaar moeten zijn. Het is immers de taak van de overheid om binnen de grenzen van haar bevoegdheid de ware en rechtmatige vrijheid van informatie, die voor de moderne maatschappij met het oog op haar vooruitgang onontbeerlijk is, vooral met betrekking tot de pers, te verdedigen en te beschermen, de godsdienst, de cultuur en de kunst te bevorderen, en aan Het publiek het vrije genot van zijn erkende rechten te garanderen. Verder heeft de burgerlijke overheid tot taak, bepaalde initiatieven te steunen, die van groot nut zijn, vooral voor de jeugd, maar die anders niet gerealiseerd zouden kunnen worden.
Tenslotte moet de publieke overheid, die rechtens zorgt voor een gezonde toestand in de samenleving, door het uitvaardigen van wetten en de nauwgezette uitvoering ervan met alle rechtvaardigheid en zorg voorkomen, dat door misbruik van de publiciteitsmiddelen de openbare zeden en de vooruitgang van de samenleving ernstig in gevaar worden gebracht. Door deze waakzame zorg wordt de vrijheid van particulieren of groepen niet beperkt, zeker niet waar degelijke garanties ontbreken van de kant van hen, die deze middelen beroepshalve exploiteren.
Een bijzondere zorg moet uitgaan naar de jongeren om hen te beschermen tegen lectuur en voorstellingen, die voor hun leeftijd schadelijk zijn.