4 december 1963
Alle leden van de Kerk moeten eensgezind en in onderling overleg trachten, de publiciteitsmiddelen zonder uitstel, met alle energie en op efficiënte wijze te gebruiken bij de vele vormen van apostolaat, overeenkomstig de omstandigheden van tijd en plaats, en daarbij schadelijke initiatieven vóór te zijn, vooral in streken, waar de morele en godsdienstige vooruitgang een aanpak meer urgent maakt.
De zielzorgers behoren dus hun taak op dit gebied, die nauw verbonden is met hun gewone predikambt, met spoed ter hand te nemen. Ook de leken, die bij de publiciteitsmiddelen actief betrokken zijn, moeten zich beijveren, getuigenis af te leggen voor Christus, vóór alles door hun persoonlijke functie vakkundig en met een apostolische instelling te vervullen en ook door naar vermogen met technische, economische, culturele en artistieke hulp rechtstreeks mee te werken aan de pastorale activiteit van de Kerk.