Joseph Kardinaal Ratzinger - 18 april 2005
De eerste lezing biedt een profetische schets van de gestalte van de Messias - een schets die haar volle betekenis krijgt op het moment dat Jezus deze tekst leest in de synagoge van Nazaret en zegt: "Dit Schriftwoord (...) is thans in vervulling gegaan" (Lc. 4, 21). In het hart van deze profetische tekst treffen we een woord aan dat, minstens op het eerste gezicht, in zichzelf een tegenspraak bevat.
De Messias spreekt er over zichzelf en zegt dat Hij gezonden is om "een genadejaar af te kondigen van de Heer, een dag van vergelding van onze God." (Jes. 61, 2). Met vreugde horen wij de aankondiging van een jaar van barmhartigheid: de goddelijke barmhartigheid stelt een grens aan het kwaad - heeft ons de heilige Vader gezegd. Jezus Christus is de goddelijke barmhartigheid in persoon: Christus ontmoeten betekent de barmhartigheid van God ontmoeten. De zending van Christus is onze zending geworden door de priesterlijke zalving; wij zijn geroepen om niet alleen met woorden maar met ons leven, en met de werkzame tekenen van de sacramenten "een jaar van genade af te kondigen van de Heer".
Maar wat wil Jesaja zeggen wanneer hij de "dag van vergelding van onze God" aankondigt? In Nazareth heeft Jezus bij zijn lezing van de profetische tekst deze woorden niet uitgesproken, maar zijn lezing besloten met de afkondiging van het genadejaar. Heeft daar misschien de reden gelegen dat men na zijn preek er zo'n aanstoot aan genomen heeft? We weten het niet. In ieder geval heeft de Heer zijn authentiek commentaar bij deze woorden gegeven met zijn dood aan het kruis. "In zijn eigen lichaam heeft Hij onze zonden op het kruishout gedragen...", zegt Petrus (1 Pt. 2, 24). En Paulus schrijft aan de Galaten: "Christus heeft ons bevrijd van de vloek der wet door zelf voor een vloek te worden, want er staat geschreven: 'Vervloekt al wie hangt aan het hout.' - opdat in Jezus Christus de zegen van Abraham zou komen over de heidenvolken, opdat wij de belofte van de Geest zouden ontvangen door middel van het geloof." (Gal. 3, 13-14)
De barmhartigheid van Christus is geen goedkope genade, baseert zich niet op de banalisering van het kwaad. Christus draagt in zijn lichaam en in zijn ziel heel het gewicht van het kwaad, heel de vernietigende kracht ervan. Hij verbrandt het en vormt het om in zijn lijden, met het vuur van zijn lijdende liefde. De dag van de vergelding en het jaar van de genade vallen in het Paasmysterie samen, in de gestorven en verrezen Christus. Hierin bestaat Gods vergelding: Hij zelf, in de persoon van de Zoon, lijdt voor ons. Hoe meer wij door de barmhartigheid van de Heer geraakt zijn, hoe groter onze solidariteit wordt met Hem in zijn lijden en wij bereid worden om in ons vlees aan te vullen "wat nog ontbreekt aan het lijden van Christus" (Kol. 1, 24).