• Database vol kerkelijke documenten
  • Geloofsverdieping
  • Volledig in het Nederlands
  • Beheerd door vrijwilligers

Zoeken in kerkelijke documenten en berichten

x

IN GODS KRACHT GEBORGEN DOOR HET GELOOF, WACHT GIJ OP HET HEIL, DAT AL GEREED LIGT
Bij het bezoek aan het Pauselijk grootseminarie te Rome bij gelegenheid van het feest van de Madonna della Fiducia (Onze Lieve Vrouwe van Vertrouwen)

Eminentie,
beste broeders in het episcopaat en in het priesterschap,
beste vrienden:

Elk jaar is het een grote vreugde voor mij om hier bij u te zijn, om zoveel jonge mensen te zien op weg naar het priesterschap, die aandacht hebben voor de stem van de Heer, die deze stem willen volgen en de weg zoeken om de Heer te dienen in onze tijd.

We hebben drie verzen gehoord uit de Eerste Brief van de heilige Petrus. Vgl. 1 Pt. 1, 3-5 Alvorens op deze tekst in te gaan, lijkt het mij belangrijk om precies te letten op het feit dat het Petrus is die aan het woord is. De eerste twee woorden van de Brief zijn "Petrus apostolus" Vgl. 1 Pt. 1, 1 : hij is het die spreekt en hij spreekt tot de kerken in Azië en noemt de gelovigen "vreemdelingen in de Verstrooiing die zijn uitverkoren". Vgl. 1 Pt. 1, 1 Laten we hier even bij stil staan. Het is Petrus die spreekt, en spreekt – zoals te horen is aan het einde van de Brief – vanuit Rome, dat hij "Babylon" heeft genoemd. Vgl. 1 Pt. 5, 13 Petrus spreekt: het is bijna een eerste encycliek waarmee de eerste apostel, plaatsvervanger van Christus, tot de Kerk van alle tijden spreekt.

Petrus, apostel. Dan spreekt bijgevolg hij die de Messias van God vond in Christus Jezus, die als eerste sprak in naam van de toekomstige Kerk: "Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God". Vgl. Mt. 16, 16 Hij spreekt die ons binnengeleid heeft in dit geloof. Hij spreekt tot wie de Heer zei: "Ik zal u de sleutels geven van het Rijk der hemelen" Vgl. Mt. 16, 19 , aan wie Hij na de verrijzenis zijn kudde toevertrouwde en driemaal zei: "Weid mijn kudde, mijn schapen". Vgl. Joh. 21, 15-17 Ook spreekt hier de man die viel, die Jezus verloochende en de genade ontving om de blik van Jezus waar te nemen, in zijn hart geraakt te worden en vergeving en een hernieuwing van zijn zending gevonden te hebben. Maar het is vooral belangrijk dat deze man, zo vol passie en verlangen naar God, vol verlangen naar het koninkrijk van God, van de Messias, dat deze man die Jezus ontmoette, de Heer en de Messias, ook de man is die zondigde, die viel. En toch bleef hij onder de blik van de Heer en bleef zo de persoon die de leiding had over Gods Kerk, in opdracht van Christus, als drager van diens liefde.

De apostel Petrus spreekt, maar de exegeten zeggen ons: het is onmogelijk dat deze brief van Petrus is, want het Grieks is zo goed dat het niet het Grieks van een visser van het meer van Galilea kan zijn. En niet alleen de taal en de structuur van de taal is uitstekend, maar ook het denken is al behoorlijk volwassen, aangezien er al concrete formuleringen zijn waarin het geloof en de reflectie op de Kerk verdicht zijn. Daarom zeggen zij: het is een staat van ontwikkeling die niet van Petrus kan zijn. Hoe te antwoorden? Er zijn twee belangrijke standpunten: ten eerste geeft Petrus zelf – dat wil zeggen de Brief – ons een aanwijzing waarom hij aan het einde van het Geschrift zegt: "Ik schrijf u met behulp van Silvanus – dia Silvano." Dit met behulp [dia] kan verschillende dingen betekenen: het kan betekenen dat hij [Silvanus] overbrengt, overdraagt. Het kan betekenen dat hij heeft geholpen met het schrijven; dat hij in feite de handelende schrijver was. In elk geval kunnen we concluderen dat de Brief zelf ons vertelt dat Petrus deze Brief niet alleen heeft geschreven, maar dat deze het geloof uitdrukt van een Kerk die reeds de weg van het geloof is gegaan, in een steeds volwassener geloof. Hij schrijft niet alleen als een geïsoleerd individu, hij schrijft met de hulp van de Kerk, van mensen die zijn geloof helpen verdiepen, tot de diepte van haar denken, redelijkheid en diepte doordringen. En dit is heel belangrijk: Petrus spreekt niet als individu, hij spreekt ex persona Ecclesiae, hij spreekt als man van de Kerk. Zeker als persoon met zijn persoonlijke verantwoordelijkheid, maar ook als een persoon die spreekt in naam van de Kerk: niet alleen persoonlijke ideeën, niet zoals een 19e-eeuws genie dat alleen persoonlijke, originele ideeën wilde uiten die niemand eerder had kunnen beweren. Nee. Hij spreekt niet als een individualistisch genie, maar spreekt juist in de gemeenschap van de Kerk. In de Apocalyps wordt in het eerste visioen van Christus gezegd dat de stem van Christus het gedruis van vele wateren is. Vgl. Openb. 1, 15 Dit wil zeggen: de stem van Christus brengt alle wereldwateren bijeen, draagt alle levende wateren in zich die de wereld leven geven. Hij is een Persoon, maar juist dit is de grootheid van de Heer die de hele rivier van het Oude Testament in zich draagt, ja, van de wijsheid der volkeren. En wat hier over de Heer wordt gezegd, geldt op een andere manier ook voor de apostel, die niet slechts een eigen woord wil spreken, maar in feite de wateren van het geloof in zich draagt, de wateren van de hele Kerk. En juist zo geeft hij fertiliteit, geeft hij vruchtbaarheid, en juist zo is hij een persoonlijke getuige die zich openstelt voor de Heer, en iemand wordt die open en wijds is. Daarom is dit belangrijk.

Verder lijkt het mij ook belangrijk dat in dit besluit van de Brief Silvanus en Marcus worden genoemd, twee mensen die ook tot de vrienden van de heilige Paulus behoren. Zo komen door dit slot de werelden van de heilige Petrus en Paulus samen: het is geen exclusief petrinische theologie versus een paulinische theologie, maar een theologie van de Kerk, van het geloof van de Kerk, waar er – zeker – een diversiteit bestaat in temperament, denken en stijl van spreken tussen Paulus en Petrus. Het is goed, ook vandaag de dag, dat er zulke diversiteiten, verschillende charisma's, verschillende temperamenten bestaan, die niettemin niet contrasteren en verenigd zijn in een gemeenschappelijk geloof.

Ik zou nog iets willen zeggen: heilige Petrus schrijft vanuit Rome. Dit is belangrijk: hier vinden we reeds de bisschop van Rome, we hebben het begin van de opvolging, we hebben al het begin van het concrete primaatschap in Rome, niet slechts gegeven door de Heer, maar gevestigd hier, in deze stad, in deze hoofdstad van de wereld. Hoe belandde Petrus in Rome? Dit is een serieuze vraag. De Handelingen der Apostelen melden ons dat hij na de ontsnapping uit de gevangenis van Herodes naar een andere plaats ging. Vgl. Hand. 12, 17 – eis eteron topon. Het is niet bekend waar elders; sommigen menen Antiochië, anderen zeggen Rome. In ieder geval wordt in dit hoofdstuk ook gemeld dat hij, voordat hij vluchtte, de joods-christelijke Kerk, de Kerk van Jeruzalem, aan Jacobus toevertrouwde; en door haar aan Jacobus toe te vertrouwen, hij niettemin primaat blijft van de universele Kerk, van de Kerk van de heidenen, maar ook van de joods-christelijke Kerk. En hier in Rome trof hij een grote joods-christelijke gemeenschap aan. De liturgisten vertellen ons dat er in de Romeinse Canon sporen zijn te vinden van een typisch joods-christelijke taal. Op deze manier zien we dat er in Rome beide delen van de Kerk aangetroffen worden: de joods-christelijke en de heidens-christelijke, verenigd als uitdrukking van de universele Kerk. Voor Petrus is de overgang van Jeruzalem naar Rome zeker de overgang naar de universaliteit van de Kerk, de overgang naar de Kerk van de heidenen en van alle tijden, naar de Kerk altijd ook van de Joden. En ik meen dat heilige Petrus toen hij naar Rome kwam, niet alleen aan deze stap dacht: Jeruzalem/Rome, joods-christelijke Kerk/universele Kerk. Hij herinnerde zich ongetwijfeld ook de laatste woorden van Jezus tot hem gericht, opgetekend door de heilige Johannes: "Wanneer ge oud zijt zal men u brengen waarheen ge niet wilt. Ge zult uw handen uitstrekken, een ander zal u omgorden. Vgl. Joh. 21, 18 Het is een profetie van de kruisiging. De filologen tonen ons dat dit "de handen uitstrekken" een exacte, technische uitdrukking is voor de kruisiging. Heilige Petrus wist dat zijn einde een martelaarschap zou zijn, dat het het kruis zou zijn. En zo zou hij zich toeleggen op de volledige navolging van Christus. Daarom ging hij, toen hij naar Rome kwam, zeker ook het martelaarschap tegemoet: in Babylon wachtte hem het martelaarschap. Het primaatschap heeft dus deze inhoud van universaliteit, maar ook een martyrologische inhoud. Vanaf het begin is Rome tevens een plaats van het martelaarschap. Toen Petrus naar Rome kwam, aanvaardde hij opnieuw dit woord van de Heer: hij ging op naar het Kruis; en hij nodigt ook ons uit om het martyrologische aspect van het Christendom te aanvaarden, dat heel verschillende vormen kan aannemen. En het kruis kan heel verschillende vormen hebben, maar niemand kan Christen zijn zonder de Gekruisigde te volgen, zonder ook het martyrologische moment te accepteren.

Na deze woorden over de afzender, ook enige woorden over de mensen aan wie hij heeft geschreven. Ik heb al gezegd dat heilige Petrus degenen aan wie hij schrijft definieert met de woorden "eklektois parepidemois", "de vreemdelingen in de Verstrooiing die zijn uitverkoren". Vgl. 1 Pt. 1, 1 Wederom treffen we deze paradox aan van glorie en kruis: uitverkorenen, maar verstrooid en vreemdelingen. Uitverkoren: dit was Israëls glorietitel: wij zijn de uitverkorenen, God koos dit kleine volk niet omdat we groot zijn – zegt Deuteronomium – maar omdat Hij ons liefheeft. Vgl. Deut. 7, 7-8 Wij zijn uitverkorenen: dit feit, nu draagt heilige Petrus ze over op alle gedoopten, en de karakteristieke inhoud van de eerste hoofdstukken van zijn Eerste Brief is dat de gedoopten binnentreden in de voorrechten van Israël, zij zijn het nieuwe Israël. Uitverkoren: Ik denk dat dit woord de moeite waard is om bij stil te staan. We zijn uitverkoren. God heeft ons voor alle eeuwigheid gekend, voor onze geboorte, onze conceptie; God wilde dat ik een Christen was, een katholiek, Hij wilde dat ik priester werd. God heeft aan mij gedacht, hij heeft mij gezocht temidden van miljoenen, onder velen. Hij heeft mij gezien en Hij heeft mij gekozen, niet vanwege mijn verdiensten die er niet waren, maar vanwege zijn goedheid. Hij wilde dat ik de drager van zijn uitverkiezing zou zijn, wat ook altijd zending is, vooral zending, en verantwoordelijkheid voor anderen. Uitverkoren: we moeten dankbaar en blij zijn voor dit feit. God heeft aan mij gedacht, Hij heeft mij gekozen als katholiek, mij als drager van zijn Evangelie, als priester. Het dunkt me dat het de moeite waard is om hier vaak bij stil te staan en dit feit van Zijn keuze opnieuw te overwegen: Hij verkoos mij, Hij wilde mij; nu beantwoord ik.

Misschien komen we vandaag in de verleiding om te zeggen: we willen niet blij zijn dat we zijn uitgekozen, dat zou triomfalisme zijn. Het zou triomfalisme zijn als we dachten dat God mij verkoos omdat ik geweldig ben. Dat zou echt verkeerd triomfalisme zijn. Maar gelukkig zijn omdat God mij heeft liefgehad, is geen triomfalisme, het is dankbaarheid. Ik meen dat we deze vreugde opnieuw moeten leren: God wilde dat ik zo geboren zou worden, in een katholiek gezin, dat ik Jezus vanaf het begin ken. Wat een geweldig geschenk om door God bemind te worden, op zo'n wijze dat ik zijn gelaat heb leren kennen. Ik heb Jezus Christus leren kennen, het menselijke gelaat van God, de menselijke geschiedenis van God in deze wereld! Om gelukkig te zijn omdat Hij mij heeft uitgekozen om katholiek te zijn, om in deze Kerk van hem te zijn, waar subsistit Ecclesia unica. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 8. de enige Kerk te vinden is We zouden gelukkig moeten zijn omdat God mij deze genade heeft gegeven, deze schoonheid om de volheid van Gods waarheid te kennen en de vreugde van zijn liefde.

Uitverkoren: een woord van voorrecht en van nederigheid tegelijk. Maar "uitverkoren" – zoals ik al zei – gaat vergezeld van "parapidemois", verspreid, in den vreemde. Als Christenen zijn we verspreid en in den vreemde: we zien dat Christenen vandaag de dag de meest vervolgde groep zijn omdat ze geen conformisten zijn, omdat ze een prikkel is, omdat de Christenen tegen de neigingen van het egoïsme zijn, van materialisme, van al deze dingen.

Christenen zijn zeker niet alleen vreemdelingen; we zijn ook christelijke naties, we zijn er trots op dat we hebben bijgedragen aan de vorming van de cultuur. Er bestaat een gezond patriottisme, een gezonde vreugde om tot een natie te behoren met een grote geschiedenis van cultuur, van geloof. Maar als Christenen zijn we ook altijd vreemdelingen, – de geschiedenis van Abraham, beschreven in de Brief aan de Hebreeën. Wij zijn, als Christenen, juist vandaag, altijd ook vreemdelingen. Op de werkvloer vormen de Christenen een minderheid, ze bevinden zich in een situatie van vervreemding; het is verbazingwekkend dat men vandaag de dag nog op deze wijze kan geloven en leven. Ook dit hoort bij ons leven: het is de manier om met de gekruisigde Christus te zijn; dit buitenstaander zijn, die niet leeft volgens de wereld waarin allen leven, maar leeft – of tenminste tracht te leven – volgens zijn Woord, in grote verscheidenheid met betrekking tot wat allen menen. En juist dat is kenmerkend voor de Christenen. Allen zeggen: "Maar allen doen dit, waarom ik niet?" Nee, ik niet, want ik wil volgens God leven. Heilige Augustinus zei eens: "Christenen zijn zij die hun wortels niet naar beneden hebben zoals bomen, maar eerder hun wortels naar boven hebben, en ze beleven deze zwaartekracht niet in de natuurlijke zwaartekracht naar beneden." We bidden de Heer om ons te helpen deze levensopdracht te aanvaarden, in zekere zin, als in de verstrooiing, als een minderheid, om als vreemdelingen te leven en zelfs verantwoordelijk te zijn voor anderen en juist op deze manier kracht te schenken aan het goede in onze wereld.

Herboren

We komen tenslotte bij de drie versregels van vandaag. Ik zou slechts deze drie woorden willen onderstrepen, of laten we zeggen een beetje interpreteren, voor zover ik kan: het woord wedergeboren, het woord erfenis en het woord geborgen door het geloofHerboren – anaghennesas, zegt de Griekse tekst – betekent: Christen zijn is niet alleen een beslissing van mijn wil, een idee van mij. Ik zie een groep die mij bevalt, ik word lid van deze groep, ik deel de doelstellingen, enz. Nee: Christen zijn is niet bij een groep horen om iets te doen, het is niet alleen een daad van mijn wil, niet in de eerste plaats van mijn wil, van mijn verstand: het is een daad van God. Herboren betreft niet alleen het bereik van de wil, van het denken, maar van het zijn. Ik ben herboren: dit betekent dat Christen worden vooral passief is; ik kan me geen Christen maken, maar men laat me opnieuw geboren worden, de Heer herschept me tot in het diepst van mijn wezen. En ik treed dit proces van wedergeboorte binnen, ik laat mezelf omvormen, vernieuwen, herboren worden. Dit lijkt me heel belangrijk: als Christen maak ik niet zomaar een zelfbeeld dat ik met anderen deel en als ze me niet meer leuk vinden, kan ik dat verlaten. Nee: het gaat juist om de diepte van het zijn, dat wil zeggen, Christen worden begint met een daad van God, vooral zijn daad, en ik laat mij vormen en omvormen.

Het lijkt mij materie voor reflectie, juist in een jaar waarin we nadenken over de Sacramenten van de christelijke initiatie, om hierover te mediteren: dit diepe passieve en actieve van de wedergeboorte, van de wording van een totaal christelijk leven, dit mij laten omvormen door zijn Woord, door de gemeenschap van de Kerk, door het leven van de Kerk, door de tekenen waardoor de Heer in mij, met mij en voor mij werkt. En opnieuw geboren worden, herschapen worden, geeft ook aan dat ik een nieuwe familie betreed: God, mijn Vader; de Kerk, mijn Moeder; andere Christenen, mijn broeders en zusters. Wedergeboren worden, zich laten herscheppen, houdt dus in dat u zich vrijwillig laat opnemen in dit gezin, levend voor God de Vader en vanuit God de Vader, levend vanuit de gemeenschap met Christus zijn Zoon, die mij door zijn opstanding herboren doet worden, zoals de Brief zegt Vgl. 1 Pt. 1, 3 , om met de Kerk te leven en mezelf in velerlei zin door de Kerk te laten vormen, op zoveel wegen, en om open te staan voor mijn broeders, om in anderen echt mijn broeders te herkennen, die samen met mij zijn herboren, herschapen, vernieuwd; de een draagt verantwoordelijkheid voor de ander. Een verantwoordelijkheid dus van het Doopsel, dat een proces voor heel het leven is.

Erfenis

Tweede woord: erfenis. Dat is een heel belangrijk woord in het Oude Testament, waar aan Abraham wordt gezegd dat zijn nakomelingen de aarde zullen beërven. En dit was altijd de belofte aan de zijnen: u zult het land bezitten, u zult erfgenamen van het land zijn. In het Nieuwe Testament wordt dit woord tot een woord voor ons: we zijn erfgenamen, niet van een bepaald land, maar van Gods land, van Gods toekomst. Erfenis is een toekomstige zaak, en daarom zegt dit woord vooral dat we als Christenen de toekomst hebben: de toekomst is van ons, de toekomst is van God. En als Christenen weten we dus dat de toekomst ons toebehoort en dat de boom van de Kerk geen stervende boom is, maar de boom die altijd weer groeit. Daarom hebben we reden om ons niet te laten overtuigen – zoals paus Johannes XXIII zei – door de onheilsprofeten die zeggen: de Kerk, wel, dat is een boom geboren uit het mosterdzaadje, zij groeide in tweeduizend jaar, nu heeft zij de tijd achter zich, nu is de tijd waarin zij sterft. Nee. De Kerk hernieuwt zich altijd, wordt altijd herboren. De toekomst is van ons. Natuurlijk bestaat er een vals optimisme en een vals pessimisme. Een vals pessimisme dat zegt: de tijd van het Christendom is voorbij. Nee: zij begint opnieuw! Het valse optimisme was dat van na het Concilie, toen de kloosters sloten, de seminaries sloten, en men zei: helaas ... niets, het is mooi zo ... Nee! Niet alles is in orde. Er zijn ook ernstige en gevaarlijke misstappen, en we moeten met gezond realisme erkennen dat het niet zo werkt, het werkt niet waar verkeerde dingen worden gedaan. Maar we moeten er tegelijkertijd zeker van zijn dat als de Kerk hier en daar afsterft vanwege de zonden van mensen, vanwege hun gebrek aan geloof, zij tegelijkertijd opnieuw geboren wordt. De toekomst behoort werkelijk aan God: dit is de grote zekerheid van ons leven, het grote en ware optimisme dat we kennen. De Kerk is Gods boom die eeuwig leeft en de eeuwigheid en de ware erfenis in zich draagt: het eeuwige leven.

Geborgen

En tenslotte geborgen door het geloof. De nieuwtestamentische tekst, uit de Brief van heilige Petrus, gebruikt hier een zeldzaam woord, phrouroumenoi, wat betekent: er zijn "de wachters" en het geloof is als "de wachter" die de integriteit van mijn wezen, van mijn geloof bewaakt. Dit woord duidt vooral de "wachters" aan van de poorten van de stad waar zij zich bevinden en die zij bewaken, zodat de destructieve machten haar niet binnenvallen. Zo is het geloof "waakzaam" voor mijn wezen, voor mijn leven, voor mijn erfenis. We moeten dankbaar zijn voor deze waakzaamheid van het geloof die ons beschermt, ons helpt, ons leidt, ons zekerheid biedt: God laat me niet uit zijn handen vallen. Geborgen door geloof: zo sluit ik af. Sprekend over het geloof denk ik altijd aan die zieke Syrofenicische vrouw die, te midden van de menigte, Jezus weet te bereiken, Hem aanraakt om genezen te worden, en ze wordt genezen. De Heer zegt: "Wie heeft mij aangeraakt?" Zij zeiden Hem: "Maar Heer, iedereen raakt u aan, hoe kunt u vragen: wie heeft mij aangeraakt?" Vgl. Mc. 5, 30-31 Maar de Heer weet: er bestaat een oppervlakkige, uiterlijke manier om Hem aan te raken, die niets te maken heeft met een echte ontmoeting met Hem. En er bestaat een manier om Hem diepgaand te beroeren. En deze vrouw raakte Hem werkelijk: ze raakte hem niet alleen aan met haar hand, maar met haar hart en ontving zo de genezende kracht van Christus door Hem echt van binnenuit, vanuit het geloof aan te raken. Dit is geloof: Christus aanraken met de gelovige hand, met ons hart, en zo binnengaan in de kracht van zijn leven, de genezende kracht van de Heer. Laten we de Heer vragen dat we Hem meer en meer op deze manier mogen aanraken om genezen te worden. Laten we vragen dat Hij ons niet laat vallen, dat ook het Geloof ons altijd bij de hand neemt en ons op deze manier bewaart voor het waarachtige leven.

Ik dank u.

Document

Naam: IN GODS KRACHT GEBORGEN DOOR HET GELOOF, WACHT GIJ OP HET HEIL, DAT AL GEREED LIGT
Bij het bezoek aan het Pauselijk grootseminarie te Rome bij gelegenheid van het feest van de Madonna della Fiducia (Onze Lieve Vrouwe van Vertrouwen)
Soort: Paus Benedictus XVI - Toespraak
Auteur: Paus Benedictus XVI
Datum: 8 februari 2013
Copyrights: © 2013, Libreria Editrice Vaticana / Stg. InterKerk / Nederlandse Bisschoppenconferentie
© 2021, Vert. uit Spaanse vertaling: W.J.G.A. Veth pr.; alineaverdeling en -nummering: redactie
Bewerkt: 6 oktober 2021

Referenties naar dit document

 
Geen documenten gevonden!

Opties

Internetadres
Print deze pagina
Dit document bestellen
Startpagina van dit document
Referenties naar dit document
Referenties vanuit dit document
RK Documenten wordt mogelijk gemaakt door donaties van gebruikers.
© 1999 - 2025, Stg. InterKerk, Schiedam, test