
Paus Benedictus XVI - 6 februari 2013
Dierbare broeders en zusters,
Het Credo dat begint met God “de almachtige Vader” (waarover wij Paus Benedictus XVI - Audiëntie
Ik geloof in God, de almachtige Vader
15e catechese in de reeks n.a.v. het Jaar van het Geloof - Aula Paulus VI
(30 januari 2013) mediteerden), voegt er vervolgens aan toe dat Hij “Schepper van hemel en aarde” is, en herneemt zo het openingsvers van de Bijbel. In het eerste vers van de Heilige Schrift leest men namelijk: “In het begin schiep God de hemel en de aarde” (Gen. 1, 11): God is de oorsprong van alle dingen en Zijn almacht als liefhebbende Vader ontvouwt zich in de schoonheid van de schepping.
In de schepping manifesteert God zich als een vader, die de oorsprong is van het leven en die Zijn almacht toont door te scheppen. De beelden die de Heilige Schrift daarvoor gebruikt zijn heel suggestief. Vgl. Job 38-39 Als een goede en machtige Vader zorgt Hij voor wat Hij geschapen heeft met een liefde en trouw die niet kleiner worden; dat is wat de psalmen herhalen. Vgl. Ps. 57,11 Vgl. Ps. 108, 5 Vgl. Ps. 36, 6 Zo wordt de schepping de plaats waar de almacht en goedheid van de Heer gekend en erkend worden en wordt zij voor de gelovigen een uitnodiging tot geloof om God als Schepper te belijden. “Geloof doet ons zien”, zegt de schrijver van de Brief aan de Hebreeën, “dat het heelal tot stand is gekomen door Gods woord, zodat het zichtbare ontstaan is uit het onzichtbare” (Hebr. 11, 3). Geloof impliceert dus dat men het onzichtbare erkent door het spoor ervan in de zichtbare wereld te herkennen. De gelovige kan het grote boek van de natuur lezen en zijn taal begrijpen Vgl. Ps. 19, 2-5 ; maar het woord van Gods openbaring dat het geloof wekt, is noodzakelijk opdat de mens tot het volle besef zou komen van de realiteit van God als Schepper en Vader. In het boek van de Heilige Schrift kan het menselijk verstand met het licht van het geloof, de sleutel vinden om de wereld te begrijpen. Vooral het eerste hoofdstuk van Genesis neemt een bijzondere plaats in met de plechtige voorstelling van Gods werkzaamheid in de schepping die zich in zeven dagen ontvouwt: in zes dagen leidt God de schepping ten einde en de zevende dag, de zaterdag, stopt Hij met elke activiteit en rust Hij. Het is de dag van vrijheid voor iedereen, de dag van gemeenschap met God. Zo toont het boek van Genesis ons met dit beeld dat Gods eerste gedacht was, een liefde te vinden die Zijn liefde beantwoordt. Zijn tweede gedacht was een stoffelijke wereld te scheppen om deze liefde een plaats te geven, Zijn schepselen namelijk die Hem vrijwillig antwoord geven. Door een dergelijke structuur krijgt de tekst een bepaald ritme dank zij bepaalde veelzeggende herhalingen. Bijvoorbeeld de zin “God zag dat het goed was” Vgl. Gen. 1, 4.10.12.18.21.25 , wordt zes keer herhaald om na de schepping van de mens, met een zevende keer te eindigen: “God bezag alles wat Hij gemaakt had, en Hij zag dat het heel goed was” (Gen. 1, 31). Al wat God schept is schoon en goed, doordrongen van wijsheid en liefde; Gods scheppende werking brengt orde, harmonie, schoonheid. In het verhaal van Genesis ziet men vervolgens dat de Heer schept door Zijn woord: “God sprak” (Gen. 1, 3.6.9.11.14.20.24.26.28.29) komt tien keer voor in de tekst. Het woord, de “Logos” van God is de oorsprong van de werkelijkheid van de wereld. En als “God sprak”, was het; zo benadrukt de tekst de efficiënte macht van Gods woord. Zoals de Psalm bezingt: “Door zijn woord zijn de hemelen gemaakt, door zijn ademtocht heel hun heir ... immers Hij sprak en het was, Hij gebood en het stond” (Ps. 33, 6.9).
De scheppingsverhalen in het Boek Genesis leiden ons ook binnen in dat mysterieuze heelal, waar zij ons helpen Gods plan met de mens te kennen. Zij zeggen vooral dat God de mens gemaakt heeft met het stof van de aarde. Vgl. Gen. 2, 7 Dat betekent dat wij God niet zijn, dat wij ons niet op ons eentje gemaakt hebben, wij zijn van aarde; maar dat betekent ook dat wij uit goede aarde komen, door het werk van de Schepper die goed is. Men dient daar een andere fundamentele werkelijkheid aan toe te voegen: alle mensen zijn stof, ondanks de verscheidenheid die cultuur en geschiedenis gemaakt hebben, ondanks alle sociale verschillen; wij zijn eenzelfde mensheid die gemaakt werd door dezelfde aarde van God. Dan is er nog een tweede element: de mens haalt zijn oorsprong uit de levensadem die God ingeblazen heeft in het lichaam dat Hij met aarde gemaakt heeft. Vgl. Gen. 2, 7 . De mens is naar het beeld en de gelijkenis van God gemaakt. Vgl. Gen. 1, 26-27 Wij dragen dus allen Gods levensadem in ons en ieder mensenleven, zegt de Bijbel, staat onder Gods bijzondere bescherming. Dat is de diepste reden voor de onschendbaarheid van de menselijke waardigheid, tegen iedere poging om de persoon volgens criteria van nut en macht te evalueren. Het feit naar Gods beeld en gelijkenis te zijn, wijst er tenslotte op dat de mens niet op zichzelf besloten is maar dat zijn wezenlijke referentie in God ligt.