Paus Benedictus XVI - 2 januari 2013
In de vier Evangelies komt het antwoord op de vraag “vanwaar” Jezus komt, duidelijk naar voor: Zijn echte oorsprong is de Vader, God; Hij komt helemaal uit Hem voort, maar anders dan eender welke profeet of Godsgezant die Hem voorafgegaan is. Deze afstamming uit het Goddelijk mysterie, “dat niemand kent”, is reeds bevat in de kindsheidverhalen van de Evangelies van Matteüs en Lucas, die wij in de Kersttijd lezen. De engel Gabriël kondigt aan: “De heilige Geest zal over u komen en de kracht van de Allerhoogste zal u overschaduwen; daarom ook zal wat ter wereld wordt gebracht heilig genoemd worden, Zoon van God” (Lc. 1, 35). Wij zeggen deze woorden telkens wanneer wij het 1e Concilie van Constantinopel
Credo van Nicea - Constantinopel
(31 juli 381) reciteren:
“et incarnatus est de Spiritu Sancto, ex Maria Virgine”, “Hij heeft het vlees aangenomen door de Heilige Geest in de Maagd Maria”.
Bij deze zin knielen wij omdat de sluier die God verborg, als het ware opgelicht wordt en Zijn ondoorgrondelijk en ontoegankelijk mysterie ons raakt: God wordt Emmanuel, “God met ons”. Wanneer wij de Missen beluisteren die grote meesters van de sacrale muziek componeerden, ik denk bijvoorbeeld aan de Kroningsmis van Mozart, bemerkt men onmiddellijk dat men bij deze zin opvallend halt houdt, bijna om met de universele taal van de muziek uit te drukken wat woorden niet kunnen: het grote mysterie van God die zich incarneert, die mens wordt.