Paus Benedictus XVI - 2 januari 2013
Dierbare broeders en zusters,
De geboorte van de Heer verlicht nogmaals de duisternis die onze wereld en ons hart dikwijls omhult, en brengt hoop en vreugde. Vanwaar komt dit licht? Uit de grot van Betlehem, waar de herders “Maria en Jozef en het pasgeboren kind, dat in de kribbe lag” vinden (Lc. 2, 16). Ten overstaan van deze Heilige Familie duikt een andere, een diepere vraag op: hoe kan dit kleine en zwakke Kind een radicale nieuwigheid in de wereld brengen die de loop van de geschiedenis wijzigde? Is Zijn afkomst niet mysterieus, gaat zij niet verder dan deze grot?
In de vier Evangelies komt het antwoord op de vraag “vanwaar” Jezus komt, duidelijk naar voor: Zijn echte oorsprong is de Vader, God; Hij komt helemaal uit Hem voort, maar anders dan eender welke profeet of Godsgezant die Hem voorafgegaan is. Deze afstamming uit het Goddelijk mysterie, “dat niemand kent”, is reeds bevat in de kindsheidverhalen van de Evangelies van Matteüs en Lucas, die wij in de Kersttijd lezen. De engel Gabriël kondigt aan: “De heilige Geest zal over u komen en de kracht van de Allerhoogste zal u overschaduwen; daarom ook zal wat ter wereld wordt gebracht heilig genoemd worden, Zoon van God” (Lc. 1, 35). Wij zeggen deze woorden telkens wanneer wij het 1e Concilie van Constantinopel
Credo van Nicea - Constantinopel
(31 juli 381) reciteren:
“et incarnatus est de Spiritu Sancto, ex Maria Virgine”, “Hij heeft het vlees aangenomen door de Heilige Geest in de Maagd Maria”.
Bij deze zin knielen wij omdat de sluier die God verborg, als het ware opgelicht wordt en Zijn ondoorgrondelijk en ontoegankelijk mysterie ons raakt: God wordt Emmanuel, “God met ons”. Wanneer wij de Missen beluisteren die grote meesters van de sacrale muziek componeerden, ik denk bijvoorbeeld aan de Kroningsmis van Mozart, bemerkt men onmiddellijk dat men bij deze zin opvallend halt houdt, bijna om met de universele taal van de muziek uit te drukken wat woorden niet kunnen: het grote mysterie van God die zich incarneert, die mens wordt.
Als wij aandachtig de woorden bekijken “door de Heilige Geest in de Maagd Maria”, zien wij dat er vier handelende personen zijn. De Heilige Geest en Maria worden expliciet genoemd, maar “Hij” wordt eronder verstaan, namelijk de Zoon die in de schoot van de Maagd het vlees heeft aangenomen. In de geloofsbelijdenis, het Credo, wordt Jezus op verschillende manieren benoemd:
“Heer, ... Christus, enige Zoon van God ... God uit God, Licht uit Licht, ware God uit de ware God ... van dezelfde natuur als de Vader” (Geloofsbelijdenis
Twaalf artikelen van het geloof
Geloofsbelijdenis volgens de Romeinse doopritus
(31 juli 381)).
Dan zien wij dat “Hij” naar een andere Persoon verwijst, die van de Vader. Het eerste subject van de zin is dus de Vader die, met de Zoon en de Heilige Geest, de ene God is.
Deze woorden van het Credo gaan niet over Gods eeuwige wezen, maar eerder over een handeling waaraan de drie Goddelijke Personen deelnemen en die zich “ex Maria Virgine” realiseert. Zonder Haar, zou de komst van God in de geschiedenis van de mensheid haar doel niet bereikt hebben en wat in onze geloofsbelijdenis centraal staat, zou niet plaats gevonden hebben: God is God met ons. Zo behoort Maria op onmisbare wijze tot ons geloof in de God die optreedt, in de God die binnentreedt in de geschiedenis. Zij stelt heel haar persoon ter beschikking, zij aanvaardt Gods verblijf te worden.
De engel zegt tot Maria: “de kracht van de Allerhoogste zal u overschaduwen”. Het herinnert aan de heilige wolk die tijdens de uittocht, boven de tent van samenkomst bleef staan, boven de ark van het verbond die het volk van Israël met zich meedroeg en die op Gods aanwezigheid wees. Vgl. Ex. 40, 34-38 Maria is dus de nieuwe heilige tent, de nieuwe ark van het verbond: door haar “ja” op de woorden van de aartsengel krijgt God een verblijfplaats in deze wereld, Degene die door het heelal niet kan bevat worden, neemt Zijn verblijf in de schoot van een maagd.