Paus Benedictus XVI - 6 oktober 2012
Geliefde broeders en zusters,
Op de Wereldgebedsdag voor Roepingen, die op 21 april 2013, de vierde zondag van Pasen, zal worden gevierd, zou ik u willen uitnodigen na te denken over het thema: “Roepingen, een teken van de hoop die gebaseerd is op het geloof”: en dit past goed in de context van het Jaar van het Geloof en bij de 50ste verjaardag van de opening van het Tweede Vaticaans Oecumenisch Concilie. De dienaar Gods Paulus VI stelde gedurende de zitting van het Concilie deze dag in van een hartstochtelijke smeekbede tot God de Vader dat hij arbeiders voor zijn Kerk blijft sturen. Vgl. Mt. 9, 38 “Het probleem van een voldoende aantal priesters - onderstreepte toen de Paus - raakt alle gelovigen van nabij: niet alleen omdat er de religieuze toekomst van de christelijke maatschappij van afhangt, maar ook omdat dit probleem de precieze en onverbiddelijke aanwijzing is van de vitaliteit van het geloof en de liefde van de afzonderlijke parochiële en diocesane gemeenschappen, en een getuigenis van de morele gezondheid van de christelijke gezinnen. Waar talrijke roepingen tot de kerkelijke en religieuze staat opbloeien, daar leeft men edelmoedig overeenkomstig het Evangelie”. H. Paus Paulus VI, Radiotoespraak, Op de eerste wereldbiddag voor geestelijke roepingen (12 apr 1964), 2
In deze decennia hebben de over de hele wereld verspreide kerkelijke gemeenschappen zich ieder jaar op de vierde zondag van Pasen geestelijk verenigd om van God de gave van heilige roepingen af te smeken en om opnieuw aan te zetten tot een gemeenschappelijk overwegen van de noodzaak van een antwoord op de goddelijke roeping opnieuw in overweging te geven. Deze veelbetekenende jaarlijkse afspraak heeft immers een sterke inzet bevorderd om steeds meer het belang van roepingen tot het priesterschap en het religieuze leven in het middelpunt te plaatsen van de spiritualiteit, het pastorale handelen en het gebed van de gelovigen.
Hoop is de verwachting van iets positiefs voor de toekomst, maar dat tevens ons heden moet ondersteunen, dat vaak wordt getekend door ontevredenheid en mislukking. Waar is onze hoop op gebaseerd? Wanneer wij naar de geschiedenis van het volk Israël kijken, die in het Oude Testament wordt verteld, zien wij ook op de ogenblikken van de grootste moeilijkeden, zoals die van de ballingschap, een constant element naar voren komen, dat in het bijzonder door de profeten in herinnering wordt gebracht: de herinnering aan de beloften die door God aan de aartsvaders zijn gedaan; een herinnering die erom vraagt de voorbeeldige houding van Abraham na te volgen: “Tegen alle hoop in heeft hij gehoopt”, zoals de apostel Paulus vermeldt, “en geloofd dat hij vader zou worden van vele volken, gelijk hem gezegd was: Zo talrijk zal uw nageslacht zijn” (Rom. 4, 18). Een troostvolle en verlichtende waarheid die uit heel de heilsgeschiedenis naar voren komt, is dus de trouw van God aan het verbond waartoe Hij zich heeft verplicht en dat Hij heeft vernieuwd, telkens wanneer de mens het vanaf de tijd van de zondvloed tot die van de uittocht en de tocht in de woestijn Vgl. Deut. 9, 7 heeft verbroken met ontrouw, met de zonde; een trouw van God die uiteindelijk het nieuwe en eeuwige verbond met de mens heeft bezegeld door het bloed van zijn Zoon, die is gestorven en verrezen voor ons heil.
Op ieder ogenblik, vooral het moeilijkste, is het altijd de trouw van de Heer, de authentieke beweegkracht van de heilsgeschiedenis, die de harten van mannen en vrouwen doet trillen en hen bevestigt in de hoop eens het “Beloofde Land” te bereiken. Hierin is de grondslag van iedere hoop gelegen: God laat ons nooit los en is trouw aan zijn gegeven woord. Om die reden kunnen wij in iedere gelukkige of ongunstige situatie gegronde hoop koesteren en met de psalmist bidden: “Bij God alleen kan ik rusten, van Hem alleen komt mijn heil” (Ps. 62, 6). Noot van redactie: In gedrukte orgineel van Kerkelijke Documentatie 2013/1 staat abusievelijk Ps. 62, 2. Hoop hebben is dus gelijk aan vertrouwen op een trouwe God, die de beloften van het verbond nakomt. Geloof en hoop zijn daarom nauw met elkaar verbonden. “Hoop” is in feite een woord dat een centrale plaats inneemt in het bijbels geloof, zodat in verschillende passages de woorden “geloof” en “hoop” tegen elkaar uitwisselbaar zijn. Zo verbindt de Brief aan de Hebreeën de “onwrikbare belijdenis van de hoop” (Hebr. 10, 23) nauw met de “volle overtuiging van het geloof” (Hebr. 10, 22). Ook wanneer de Eerste brief van Petrus de Christenen aanspoort altijd bereid te zijn een antwoord te geven omtrent de logos - de zin en de reden -van hun hoop Vgl. 1 Pt. 3, 15 , is “hoop” het equivalent van “geloof”. Paus Benedictus XVI, Encycliek, Liefde in Waarheid - Over de Christelijke hoop, Spe Salvi (30 nov 2007), 2
Zoals in de loop van zijn aards bestaan gebeurde, gaat ook vandaag Jezus, de Verrezene, langs de wegen van ons leven en ziet hoe wij worden opgeslokt door onze bezigheden, met onze verlangens en noden. Juist in het alledaagse blijft Hij tot ons zijn woord richten: Hij roept ons op ons leven met Hem te verwezenlijken, de enige die in staat is onze dorst naar hoop te lessen. Hij, levend in de gemeenschap van leerlingen die de Kerk is, roept ook vandaag om Hem te volgen. En deze oproep kan op elk ogenblik komen. Ook vandaag herhaalt Jezus: “Kom ... om Mij te volgen” (Mc. 10, 21). Om op deze uitnodiging in te gaan is het noodzakelijk niet meer zelf zijn eigen weg te kiezen. Hem volgen betekent zijn eigen wil in de wil van Jezus invoegen, Hem werkelijk voorrang geven, Hem op de eerste plaats laten komen ten opzichte van alles wat deel uitmaakt van ons leven: gezin, werk, persoonlijke interesses, zichzelf. Het betekent zijn eigen leven aan Hem overgeven, met Hem leven in diepe intimiteit, door Hem in gemeenschap treden met de Vader in de Heilige Geest en dientengevolge met onze broeders en zusters. En deze gemeenschap van leven zal de bevoorrechte “plaats” zijn waar men de hoop kan ervaren en waar het leven vrij en volledig zal zijn!
Priesterlijke en religieuze roepingen ontstaan uit de ervaring van een persoonlijke ontmoeting met Christus, uit een oprechte en vertrouwvolle dialoog met Hem om in zijn wil te treden. Het is derhalve noodzakelijk te groeien in de ervaring van het geloof, verstaan als een diepe relatie met Christus, als een innerlijk luisteren naar zijn stem die in ons weerklinkt. Deze route, die ons in staat stelt op Gods roepstem in te gaan, kan binnen christelijke gemeenschappen plaatsvinden die een intens geloofsklimaat beleven, een edelmoedig getuigenis geven van aansluiting bij het evangelie, een missionaire hartstocht hebben die leidt tot een totale zelfgave voor het Rijk van God, gevoed door een naderen tot de sacramenten, in het bijzonder de eucharistie, en door een vurig gebedsleven. Dit laatste “moet (...) enerzijds heel persoonlijk zijn, een confrontatie van mijn 'ik' met God, de levende God. Anderzijds moet het echter steeds weer geleid en verlicht worden door de grote gebeden van de Kerk en van de heiligen, door het liturgisch gebed, waarin de Heer ons voortdurend op de juiste wijze leert bidden”. Paus Benedictus XVI, Encycliek, Liefde in Waarheid - Over de Christelijke hoop, Spe Salvi (30 nov 2007), 34
Het voortdurende en diepe gebed doet het geloof van de christelijke gemeenschap groeien in de steeds hernieuwde zekerheid dat God zijn volk nooit in de steek laat en het ondersteunt door bijzondere roepingen tot het priesterschap en het religieuze leven, te doen ontstaan om tekenen van hoop voor de wereld te zijn. Priesters en religieuzen zijn immers geroepen zich onvoorwaardelijk aan het volk van God te geven, in een dienst van liefde aan het Evangelie en de Kerk, een dienst aan die vaste hoop die alleen de opening voor de horizon van God kan schenken. Daarom kunnen zij met het getuigenis van hun geloof en hun apostolisch vuur in het bijzonder op de nieuwe generaties het levende verlangen overdragen om edelmoedig en bereidwillig Christus een antwoord te geven, die oproept om Hem van meer nabij te volgen. Wanneer een leerling van Jezus ingaat op de goddelijke roepstem zich te wijden aan het priesterlijk ambt of het gewijde leven, dan wordt een van de rijpste vruchten van de christelijke gemeenschap zichtbaar, die helpt met bijzonder vertrouwen en hoop naar de toekomst van de Kerk en haar inzet voor de evangelisatie te kijken. Dit heeft immers altijd nieuwe arbeiders nodig voor de prediking van het evangelie, voor de viering van de Eucharistie, voor het Sacrament van Verzoening. Moge het daarom niet ontbreken aan ijverige priesters, die de jongeren weten te begeleiden als “reisgenoten” om hen te helpen op de soms moeizame en duistere levensweg Christus de Weg, de Waarheid en het Leven Vgl. Joh. 14, 6 te herkennen; om hun met evangelische moed de schoonheid voor te houden van de dienst aan God, aan de christelijke gemeenschap, aan de broeders en zusters. Priesters die de vruchtbaarheid laten zien van een enthousiasmerende inzet, die een zin van volheid aan het eigen bestaan geeft, omdat deze is gegrondvest op het geloof in Hem die ons het eerst heeft liefgehad. Vgl. 1 Joh. 4, 19 Ik hoop eveneens dat de jongeren te midden van zo een groot aantal oppervlakkige en kortstondige keuzes de aantrekkingskracht weten te koesteren van waarden, hoogstaande doeleinden, radicale keuzes voor een dienst aan de ander in het voetspoor van Jezus. Geliefde jongeren, weest niet bang Hem te volgen en de veeleisende en moedige wegen te gaan van de naastenliefde en de edelmoedige inzet! Zo zullen jullie gelukkig zijn om te dienen, zullen jullie getuigen zijn van die vreugde die de wereld niet kan geven, zullen jullie de levende vlammen zijn van een oneindige en eeuwige liefde, zullen jullie leren “rekenschap te geven van de hoop die in jullie leeft”. Vgl. 1 Pt. 3, 15
Uit het Vaticaan, 6 oktober 2012
BENEDICTUS PP. XVI