
Paus Benedictus XVI - 7 november 2006
Ik geloof dat de heilige Gregorius de Grote precies de situatie van onze tijd heeft beschreven. Inderdaad, zijn tijd leek erg op de onze. Hier rijst de vraag weer: wat moeten we doen? Het eerste dat we moeten doen is wat de Heer ons vandaag in de eerste lezing zegt en dat de heilige Paulus sterk aanbeveelt in de naam van God: "Die gezindheid moet onder u heersen welke ook Christus Jezus bezielde" (Touto phroneite in hymin ho kai in Christo Iesou).
Leert te denken zoals Christus dacht; leert te denken zoals Hij. Dit denken is niet alleen een activiteit van het begrijpen, maar ook van het hart. We leren de gevoelens van Jezus Christus als we leren denken zoals Hij en daarom ook leren nadenken over zijn falen, zijn ervaring met falen en het feit dat Hij in het falen zijn liefde vermeerderde.
Als we dezelfde gevoelens hebben als Hij, als we ons gaan oefenen in het denken zoals Hij en met Hem, dan wordt vreugde voor God in ons gewekt, de overtuiging dat Hij altijd de sterkste is. Ja, we kunnen zeggen dat de liefde voor hem in ons ontwaakt. We ervaren de vreugde te weten dat Hij bestaat en we kunnen Hem kennen, dat we Hem kennen in het gelaat van Jezus Christus die voor ons heeft geleden. Ik geloof dat het eerste is om onszelf in nauw contact te brengen met God, met de Heer Jezus, de levende God; moge het orgaan in ons gesterkt worden om God waar te nemen; dat we in onszelf zijn "voortreffelijke smaak" waarnemen.
Dit geeft een ziel aan onze activiteit, want ook wij lopen het risico hard te werken op kerkelijk gebied, alles voor God te doen, maar totaal in beslag genomen door de activiteit zonder God te vinden. De bezigheden nemen de plaats in van het geloof, maar ze zijn van binnen leeg.
Daarom geloof ik dat we er vooral naar moeten streven om naar de Heer te luisteren, in gebed, met een innige deelname aan de sacramenten, de gevoelens van God leren kennen in het aangezicht en in het lijden van de mensen, zodat wij worden aangestoken door zijn vreugde, zijn ijver, zijn liefde, en om naar de wereld te kijken zoals hij en vanuit hem. Als dat ons lukt, dan zullen wij ook te midden van zoveel "nee" de mensen opnieuw hervinden die op hem wachten en die vaak misschien grillig zijn -zoals de gelijkenis duidelijk zegt- maar die zeker geroepen zijn om zijn zaal te betreden.