
Paus Benedictus XVI - 7 november 2006
Beminde broeders in het episcopaat,
De teksten die we zojuist hebben gehoord -de lezing, de responsoriepsalm en het Evangelie- hebben een gemeenschappelijk thema dat kan worden samengevat in de zin: God faalt niet. Of beter gezegd: in het begin faalt God altijd, Hij laat de vrijheid van de mens handelen, en die zegt voortdurend "nee". Maar Gods creativiteit, de creatieve kracht van zijn liefde, is groter dan het menselijk "nee". Voor elk menselijk "nee" opent zich een nieuwe dimensie van Zijn liefde, en Hij vindt een nieuwe, grotere manier om zijn "ja" jegens de mens, Zijn geschiedenis en de schepping te realiseren. In de grote hymne tot Christus in de brief aan de Filippenzen (Fil. 2, 1-11), die we in het begin verkondigden, horen we vooral een toespeling op de geschiedenis van Adam die niet tevreden was met de vriendschap met God; het was te weinig voor hem, want hij wilde zelf een god zijn. Hij geloofde dat zijn vriendschap een afhankelijkheid betekende en beschouwde zichzelf als een god, alsof hij alleen kon bestaan. Om deze reden zei hij "nee" om zelf een god te worden; en het was precies op deze manier dat hij zich van zijn hoogte wierp. God "faalt" in Adam, zoals hij blijkbaar in de hele geschiedenis faalt. Maar God faalt niet, aangezien Hij zelf mens wordt en zo een nieuwe mensheid doet ontstaan; op deze manier wortelt het wezen God op onherroepelijke wijze in de mens en daalt af naar de diepste afgronden van de mens; Hij verlaagt zich tot het kruis. Hij heeft de hoogmoed overwonnen met de nederigheid en met de gehoorzaamheid van het kruis.